Winter 1944 (Dutch)


Welcome to the Website of

Ferry van Eeuwen

 

Start H.Sorchstraat H.Sorch - Schilder Terug

 

 

Hongerwinter van 1944

Below I describe in Dutch and in some detail my experiences as an almost 9 year kid during the what we call now the Hunger Winter of 1944 in the city of Rotterdam where I lived at that time. Montgomery's Operation Market Garden had failed terribly and the war front halted across Holland. The result was that the southern part was liberated but the northern and western parts were not. The Dutch coals mines were located in the southern part of the country and we in the western part of Holland were therefore cut off from the coal supplies. On the same day that Operation Market Garden was launched the Dutch government in exile in London ordered a railway strike. Grain and potatoes and other supplies which were available in the northern part could not be transported to our location, also because the Germans issued the order that no inland waterway shipping was allowed. The penalty would be the confiscation of such ships who were caught sailing. The lack of coal and food coincided with one of the worse winters in our history. Adding all things up it created a disastrous mix of hunger and cold and other suffering for the inhabitants of especially the big cities such as Rotterdam, Amsterdam and The Hague. Time permitting I will later translate my story into English.

De Hongerwinter van 1944

Het is enigszins gênant om te moeten bekennen dat ik de beruchte Hongerwinter van 1944 als een spannend jongensboek  -  ik was bijna 9 jaar  -   beleefd heb. Er waren natuurlijk de nodige angstige en soms zeer bedreigende momenten, maar in mijn herinnering was het een aaneenschakeling van avonturen. In niet geringe mate droegen de gesloten scholen en het gebrek aan ouderlijke toezicht hieraan bij. Ouders hadden in die tijd andere problemen aan het hoofd dan om zich constant om hun kroost te bekommeren. Na de oorlog werden de lijntjes weer strak aangehaald  en daar baalde ik toen goed van. Wij woonden in die tijd  in Rotterdam-West en wel op het Middellandplein nummer 18 op de tweede verdieping, boven een banketbakkerij.

Ik sta hier op de rand van de stoep van het Middellandplein en zo te zien dichtbij de Hendrik Sorchstraat. Ik schat dat ik toen 5 jaar was en de oorlog was dan al een jaar onderweg. Nog geen tekenen van honger te zien hier. Het wegdek was nog voorzien van de toen veel toegepaste Rotterdamse keien met in het midden twee paar tramrails. Er werd toen ook al aan kortingen gedaan getuige de 10%. Op de originele foto kan ik direct achter mijn schouder nog net het woord POP lezen. De winkel heette de Poppendokter en was meer voor meiden. Daarnaast zaten naar rechts nog een drogisterij, een kruidenier, de broodzaak van van der Meer & Schoep, een zaak van kunstvoorwerpen en dan de slagerij die later door de Duitsers gevorderd werd en waarover ik verderop in dit verhaal vertel.

Mijn grootouders woonden net om de hoek in de Hendrick Sorchstraat op nummer 6 en in deze straat had ik mijn vrienden wonen. De directe oorzaak van de hongerwinter was het feit dat het oorlogsfront in september 1944 dwars door Nederland lag. Het gebied ten zuiden van de grote rivieren was voor het grootste deel bevrijd en daardoor konden voedsel en steenkolen uit de Limburgse mijnen het westen en noorden van het land niet meer bereiken. Bovendien vond de regering in ballingschap in London het nodig om aan ons ongerief bij te dragen door een spoorwegstaking uit te roepen, waardoor noodzakelijke aardappels en granen die in het noorden van het land in voldoende mate aanwezig waren, het westen niet konden bereiken. Op hun beurt verbood de Duitse bezetter de beurtschippers op straffe van verbeurdverklaring van hun schepen om nog te varen zodat ook de weg via het water was afgesloten.

De scholen

Een gebeurtenis die niet tijdens de hongerwinter plaatsvond maar wel de soms bizarre sfeer illustreert, was de bom die op een nacht op onze school viel. Dat hadden we in onze stoutste jongensdromen niet durven hopen en het droeg dan ook bij tot een groot geluksgevoel. Pure mazzel vonden ik en de andere jongens het. 's Ochtends handenwringende onderwijzers voor de in puin gegooide school, maar twee dagen later waren we herverdeeld over andere scholen. Zo kwam ik terecht op een school in de C.P. Tielestraat, een zijstraat van de Heemraadsingel. Tijdens de Hongerwinter moesten we 's maandags een uurtje op school komen. Iedereen zat dan in zijn winterjas gedoken in de banken, evenals de onderwijzer achter zijn lessenaar. Het vroor immers dat het kraakte en het was binnen bijna net zo koud als buiten. Wij kregen dan huiswerk op voor de komende week dat we geacht werden die week te maken. Met het verfijnde gevoel,  kinderen nu eenmaal eigen, wisten we dat er toch geen sancties zouden volgen als er niets aan het huiswerk gedaan werd en lieten we de boel inderdaad voor wat het was. De volgende maandag werd er ook niet naar gevraagd of hoefden we het huiswerk ter correctie in te leveren. Ook de onderwijzers hadden toen even andere dingen aan het hoofd.  Het probleem zoals van iedereen in die tijd namelijk hoe te overleven. Om een mij nog onbekende reden werd ik later overgeplaatst naar een school op de Hooidrift en toen die door de Duitsers gevorderd werd, naar een school in de Adrien Mildersstraat.

Het brandstoftekort

Behalve voedsel was er een groot gebrek aan brandstof. Het was grappig om te zien dat een hele boom schuin voor onze deur 's nachts verdween, alleen een aantal kale takken lag er nog, maar die waren ook in een ommezien verdwenen. Een boom omzagen en in stukjes afvoeren terwijl er geregeld Duitse patrouilles rondreden was toch wel een huzarenstukje en we waren dan ook trots op de lieden die dit gedaan hadden.

Mijn opa die om de hoek woonde in de Hendrick Sorchstraat op nummer 6a had een kleine éénmanszaak in het souterrain en had daar de beschikking over een uitgebreide werkplaats. Door een elektromotor werd via een leren riem een ijzeren stang aangedreven waaraan allerlei werktuigen gekoppeld konden worden. Dit gebeurde door ijzeren wielen met,  ook weer leren riemen, die de roterende kracht van de stang op het betreffende werktuig overbracht. Voor mij als kleine jongen leverde dat een uitermate boeiend schouwspel op, maar hij wilde mij er niet te dicht bij hebben. Hij was wat driftig van aard en in die tijd was het doodnormaal om een klets te krijgen als je niet gauw maakte dat je wegkwam. Mijn vader vertelde het verhaal dat hij als kind aan tafel eens vervelend was en dat opa hem ter correctie met een vork in zijn achterste geprikt had. Hij wond zich er nog altijd over op, maar zelf vond ik het wel een vermakelijk voorval, alleen mocht ik dat niet laten blijken, want dan.....ja juist. Er werd in die tijd nog duidelijk niet door ouders, grootouders of onderwijzend personeel het oor te luisteren gelegd op het gevoelige kinderzieltje. Een lel kon je krijgen. 

De foto toont mijn opa Jurrie van Eeuwen in zijn element. Hij werd in Rotterdam geboren op 21 juni 1886. Hij bouwde voor de oorlog radio's voor de verkoop, toen nog een geheimzinnige en verheven kunst. Hij repareerde radio's, maar ook alle elektrische huishoudelijke apparatuur, waaronder vooral stofzuigers vond ik. Hij trok tevens  nieuwe elektriciteitsbedrading in woningen, maar hij kon met hetzelfde gemak ijzer, koper en lood bewerken en metselde en timmerde zo het uitkwam. Zoals de Engelsen dit noemen: "A jack of all trades".  In de oorlog nadat alle radio's moesten worden ingeleverd had hij er natuurlijk nog een paar verborgen en beluisterde de Engelse BBC met daarop af en toe de nieuwsberichten in de Nederlandse taal verzorgd door de Nederlandse sectie van de BBC.  Wat hij gehoord had bazuinde hij dan vrijelijk rond op straat, dit tot groot ongenoegen van de familie die vreesde dat hij vanwege zijn illegale luisterpraktijken nog eens opgepakt zou worden.

Hij maakte ook voor ons het bekende noodkacheltje dat met kleine stukjes hout gestookt werd en een wonderlijke hoeveelheid hitte produceerde. Af en toe werd het gas nog voor één of een paar uur aangesloten, maar op een gegeven moment was er geen stadsgas meer.  De kolen voor onze kolenkachel waren al lang op in die winter. De haard was al vervangen door een potkachel met bovenin ringen die veel efficiënter brandde en waarin je pannen kon hangen door één of meerderen ringen eruit te halen. De pannen zagen er niet uit maar dit ging heel goed. Mijn opa had ter aanvulling een hooikist getimmerd. Letterlijk een kist met hooi waarin een pan met een draaiende beweging geplaatst werd. Een geïsoleerd deksel ging er dan op en een stapel dekens en/of winterjassen werd er extra overheen  gelegd om de warmte zo goed mogelijk vast te houden.

In huis was het altijd bitter koud en liepen  we meestal in onze winterjassen. Op mijn slaapkamer boven op zolder was het superkoud doordat de muren enkelsteens gemetseld waren. Soms kreeg ik een kruik met warm water mee waar een lange sok dubbel overheen getrokken werd. De kruik was een bruin stenen jeneverfles en deze dingen lekten nogal eens langs de kurk wat garant stond voor een bepaald onaangename ervaring. Het was gewoon niet warm te krijgen, hoeveel dekens en oude wintermantels er ook over het bed gelegd werden.

Het was dus zaak om voor extra brandstof te zorgen. Ik was de jongste van een vijftal dikke vrienden en was zeer vereerd dat ik met deze 'grote' jongens mocht optrekken. Eén manier om aan brandstof te komen was om kolen te gaan zeven op paadjes net binnen en buiten de stad. Deze paadjes bestonden grotendeels uit gestorte kolenslakken maar er zaten nogal veel onverbrande kooltjes tussen. Het moet antraciet geweest zijn, het glom behoorlijk. De kunst was om nog onbewerkte paadjes te vinden en dat werd al snel steeds moeilijker. Mijn opa had voor dit doel voor mij een vierkante zeef van hout gemaakt en één kant bespannen met kippengaas. Behalve dit onmisbare attribuut hoorde er ook nog een klein model gonjezak tot de standaard uitrusting. Vooral 'nieuwe'  paden gaven een hoge kolenopbrengst, maar noodgedwongen werden sommige paadjes opnieuw gezeefd omdat er altijd weer kleine stukjes kool door de zeven vielen. Trots kwam ik dan met mijn buit thuis. Op een keer werd op de terugweg mijn niet al te goed gevulde zak door een volwassene met geweld afgepakt. Ik krijste alles bij elkaar en hield de zak stijf vast maar hij sleepte mij mee en ik moest op een gegeven moment loslaten. Ik ben hem nog gevolgd om te kijken waar hij woonde, maar dat had hij op een gegeven moment in de gaten. Ik durfde bijna niet naar huis te gaan vanwege het verlies van de gonjezak want die waren inmiddels ook al zeldzaam geworden.

Op de Heemraadsingel trokken we de gevlochten taaie wilgentenen tussen de verticale in de grond gedreven stokken uit. Het vlechtwerk moest voorkomen dat de grond zou afbrokkelen in het water. Die dingen waren doornat en brandden maar moeilijk maar alles was de moeite waard. Dikwijls struinden wij op het spoor bij de Essenburgsingel en sloopten alles wat mogelijk was uit de vrachtwagons. Dat leverde soms bijzonder rijke vangsten op. Wij hadden een karretje gemaakt van het onderstel van een kinderwagen met onderin onder een deken het gereedschap zoals breekijzer, zaag, hamer en beitel en daarop vervoerden we onze vangsten. Waar we het vandaan haalden hielden we strikt geheim want we deden als het even kon aan herbezoek. Mensen die ons onderweg met het karretje zagen vroegen dan steevast waar we dat vandaan haalden, maar daarover verstrekten we uit eigenbelang geen informatie.

Uit een wagon haalden we op een keer een kist vol geheimzinnige rond metalen doosjes met aan de onderkant een zacht metalen reep bevestigd. Het leken wel van die schoensmeerdoosjes maar dan blanco. Het deksel kon er met enige moeite afgehaald worden en het bleek een zwarte vulling te bevatten. Op straat uitgeschud en aangestoken leverde het een gigantische knal en lichtflits op plus de stank van verbrand kruit. Oeps. Van iemand die bekend was met het spoorwezen bleek dat dit knalsignalen waren. Bij gevaar werden er drie achter elkaar op de rails bevestigd met behulp van de metalen repen. De trein reed er overheen en na drie grote knallen gehoord te hebben zette de machinist de trein dan stil. Aan deze voorraad hebben we nog lang plezier beleefd, onder andere door ze op de tramrails te leggen.

Een bijzondere houtoperatie was het slopen van het hek van een oud klein kerkhof net over de Mathenesserbrug richting Spangen. Waarschijnlijk om piëteitsredenen was dit hek merkwaardigerwijs nog in tact. Aan genoemde redenen hadden wij echter geen boodschap en één van de vrienden merkte op dat de doden het vast niet erg vonden om in deze extreme situatie van hun hek verlost te worden. We hadden inmiddels twee karren en die werden vol geladen. Terwijl we bezig waren met onze sloopactiviteiten werden we bekeken door lieden waarvan sommigen er schande van spraken, maar even later  van gedachten waren veranderd want ze sloopten ijverig mee. Met twee karren gingen we naar huis en na lossing meteen weer terug, maar op de terugweg op de Vierambachtstraat zagen wel massa's mensen met hout sjouwen. Onze bange vermoedens werden bewaarheid, van het hek was al bijna niets meer over. Een krioelende mensenmassa en je kon een lel met een stuk hout krijgen als je probeerde nog wat weg te slepen. We hebben toen wel in een deuk gelegen om dit bizarre tafereel en moesten toen met slechts een paar stukjes hout genoegen nemen. Het hout brandde goed maar omdat het om geschilderd hout ging walmde het dat een lieve lust was. Tegenwoordig zeggen we: "Elk voordeel heb zijn nadeel....."

Een andere bron van goed brandhout waren de huizen zelf. Bij een aantal vrienden werd het huis, vooral de zolder totaal gesloopt. Het begon met een latje hier en een vloerplank daar maar het eindresultaat mocht er zijn, een bijna totale sloop van de zolder. Sommigen gingen hierin erg ver. Zelfs traptreden naar de zolder toe en steunbalken werden opgeofferd om de hongerige noodkacheltjes te kunnen blijven voeden. Er schijnen daken van woningen ingestort te zijn door te gretige sloopwerkzaamheden. Zelf deden we dit thuis niet omdat wij boven de huisbaas woonden en die had de helft van de zolder in gebruik en was daar geregeld aan het rommelen.

Op zekere dag had mijn vriendenclub bedacht dat de teerachtige bestrating, die op het middentrottoir van de Claes de Vrieslaan was aangebracht wel eens goed zou kunnen branden. Denken en doen waren bij ons één en dus waren we al gauw naarstig bezig om dat spul los te steken en met onze karretjes af te voeren. Het was vlak bij huis en dus waren we zo weer terug. Alleen bleek ook hier weer het 'kerkhofhekken syndroom" inmiddels te hebben toegeslagen en was het na onze terugkeer al weer een drukte van belang. Dat werd trouwens steeds erger, want mensen doen elkaar nu eenmaal graag na. Maar het bleek dat het spul in de kachel meer smeulde dan brandde en er bleef een dikke laag teerachtige drab in de kachel achter die er bijna niet uit te krijgen was. Er moet in vele woningen heel wat afgevloekt zijn.

De voornaamste reden van het grote kolentekort was de algemene spoorwegstaking die door de regering in London was uitgeroepen. Duitse treinen voerden wel kolen naar Holland maar die waren voor straf niet bestemd voor particulieren. Elektriciteit was er ook niet meer en wie kaarsen had was een gelukkig mens. Het was de tijd van de knijpkat zaklantaarn en in de kamer de fiets op een standaard zetten, dynamo aan en trappen maar. Van trappen kreeg je echter alleen nog maar meer honger...   

Een knijpkat is een zaklantaarn zonder batterijen, waarbij de benodigde stroom wordt opgewekt door middel van een ingebouwde dynamo die wordt aangedreven door de handel die er boven uitsteekt bij herhaling in te knijpen.
Tijdens het draaien maakt de dynamo een jankend geluid dat doet denken aan het geluid dat een kat maakt die geknepen wordt. Vandaar de naam knijpkat. De knijpkat is in gemoderniseerde vorm weer te koop! Het maakt gebruik van energiezuinige LED's (Light Emitting Diodes) en deze kunnen minuten lang branden door een paar keer hard te knijpen. Bij het oude type hield het licht meteen op te schijnen als het knijpen gestopt werd. Hoe lang houd je dat vol en een lamme duim was dan al gauw aan de orde.

Het was de tijd van schemeren zoals dat heette en vroeg naar bed door gebrek aan licht. De weinige kaarsen die er nog waren moesten immers gespaard worden. Olielampen waren in die dagen zeer populair en alles bleek te branden. Ik vind schemeren en alles wat er op lijkt nog steeds een ramp. Dat zal vermoedelijk nog wel uit die dagen stammen.

Door het afwezige stadsgas en andere brandstoffen was er in die strenge winter geen warm waswater voorhanden. De zaterdagse wasbeurt in de teil werd dan ook steevast overgeslagen. Op zich zat ik daar niet mee, integendeel, ik vond het toch al een volkomen overbodig ritueel. 

Hier ben ik ongeveer 1½ jaar. Het is kennelijk winter omdat de wasbeurt in de voorkamer nabij de haard plaatsvindt.  Een deel van de betegelde ombouw van de haard is op de achtergrond  te zien. De teil werd nog lang gebruikt voor de wasbeurten maar dan meestal in de keuken. Als de  verzinkte teil niet werd gebruikt hing het op de veranda aan een spijker tegen de muur. Vanaf onze veranda aan de achterkant hadden wij het uitzicht op een groot aantal soortgelijke wasteilen die allemaal aan een spijker hingen. Na de oorlog hadden mijn vrienden en ik er lol in om met een luchtbuks vanuit het zolderraam op deze teilen te schieten. Dat gaf een enorme knal, een soort gongslag,  vooral als het al donker was.

Hoe het wassen van kleding ging in die periode weet ik niet meer. Ik weet wel dat de was in andere tijden gekookt werd in een grote ketel op het gasstel en later op een hoek van de veranda in een teil gekieperd. Met een wasbord werden dan de nog vuile plekken geschrobd waarna de zaak door een wringer werd gehaald, ook na het spoelen.

Hier werd ik gefotografeerd staande op veranda aan de achterkant van het huis. Wij keken van daaruit over de tuinen aan de achterkant van de huizen gelegen aan de Hendrick Sorchstraat en de Joost van Geelstraat. Wij konden tevens bij opa en oma van Eeuwen in de Hendrick Sorchstraat op het bord kijken als we wilden. Omdat er geen telefoon was, pas in de vijftiger jaren kregen wij dit apparaat in huis, werden er nogal eens berichten over een weer uitgewisseld. Je hoefde niet eens zo hard te schreeuwen.

Omdat tandpasta was uitverkocht poetsten we onze tanden met zout. Best een smerige smaak, maar daar was eigenlijk niets mis mee. De tandjes werden er blinkend schoon van moet ik zeggen. Trouwens direct na de oorlog toen er weer tandpasta te koop was moesten de lege (loden?) tubes tandpasta ingeleverd worden bij de drogist en pas daarna kon je een nieuwe tube kopen. Zeep was er nauwelijks en was van een erbarmelijke kwaliteit. Het was een zacht soort zeep met naar het leek zand er doorheen gemengd. Zeker voor een lekker schuureffect. Bovendien stonk het naar iets chemisch.

Het voedselprobleem

Het lastigste probleem was het voedselprobleem. Dat was toch duidelijk minder voor handen op straat dan bijvoorbeeld brandhout of kolen, maar er waren zeker mogelijkheden om hier een daar wat te versieren. Vanuit onze woning keken we recht op een Duitse slagerij bemand met weliswaar soldaten, maar allemaal met een slagersachtergrond. Ik weet niet hoe deze slagerij voor de oorlog heette, maar na de oorlog was de naam Avrij, kort voor Arie Vrijhoek dacht ik. De Duitse slagers woonden boven de slagerij op de eerste verdieping en waren zeer ruim van innemen. Ik bedoel hiermee te zeggen dat ze dronken als de bekende Tempeliers, ook tijdens diensttijd. Er was een ruime aanvoer van allerlei vleessoorten, halve koeien en varkens en grote hoeveelheden dikke Duitse worsten. Het vlees werd uitgebeend en in het goede formaat gesneden waarna de zaak weer werd opgehaald. 

Als volleerde criminelen begonnen wij de zaak te observeren, dikwijls vanuit onze woning dat hiervoor ideaal was gesitueerd. Toen de patronen bekend waren trad plan B in werking. We begonnen eenvoudig om te kijken of dit goed ging. Er werden dikwijls grote hoeveelheden soepbenen vanuit Duitse militaire vrachtwagens gelost in grote teilen. Daarvan viel altijd een deel op straat naast de teilen en onder de neergelaten klep hadden we opgemerkt. Schuin de straat overstekend, zodat we in de blinde hoek van de slagers zaten, kropen we via de voorkant van de vrachtwagens tot net achter de neergelaten klep en naast de achterwielen. Hierdoor waren we vrijwel onzichtbaar. Het was dan zaak om te wachten tot de losploeg net binnen de slagerij was. Wij haalden dan bliksemssnel een deel van de soepbeenderen weg. Niet te veel want dat zou opvallen en er vielen toch wel weer nieuwe soepbeenderen op straat wisten we. Hadden we een gonjezak vol gesprokkeld dan werd die afgevoerd door onze transportman. Wij lagen met z'n drieën en de achterste was de transportman. Deze tactiek ging alleen op met de soepbenen.

Worsten vielen helaas niet van de wagen! Om deze te bemachtigen hadden we een anderen tactiek bedacht. Op een bepaalde tijd, zo wisten we inmiddels,  gingen de chauffeurs en bijrijders en de slagers gezellig koffie en bier drinken en dat deden ze achter in de zaak. Aan pret, jolijt en Duits geschreeuw geen gebrek tijdens dit gezellig samenzijn. De voordeur bleef dan uitnodigend  open staan en daarvan maakten wij gretig gebruik door de winkel laag gebukt binnen te lopen en namen dan een aantal worsten mee, niet te veel tegelijk. Daar liepen we dan met één of meerdere dikke worsten onder onze jassen zo langzaam mogelijk weg. Rennen was uit den boze, hoewel we dat wel wilden. Het gelukzalige gevoel na zo'n succesvolle rooftocht laat zich moeilijk beschrijven. En met die worsten kon je ruilhandel bedrijven. Aardappels, kolen, schoenen of tabak lagen dan binnen handbereik. Wij pikten de worsten met enige regelmaat maar altijd maar een paar om niet op te vallen en zo onze handel te verzieken. Er zat één etterbak bij deze Moffen. Een klein mannetje en de scherpste van het hele spul. Het was een achterdochtig typetje die al gauw onraad rook en hij kwam dan naar buiten rennen met een geweer en begon dan met zijn dikwijls dronken kop te zwaaien met zijn  wapen en schreeuwde dan steevast: "Ab, los weg!"  Wij noemden hem dan ook al gauw 'Ablooswekkie'. Er zaten ook goede soldaten tussen. Waarschijnlijk soldaten die thuis dezelfde soort kinderen hadden en wat moeite hadden met de aanblik die wij als broodmagere kids kennelijk opleverden. Zo gebeurde het dat tijdens een soepbeenoperatie een slagersoldaat, de enige trouwens die altijd nuchter was, zich bukte en ons onder de auto op vijftig centimeter afstand aankeek. Met schoteloogjes keken wij terug. Wij vreesden het ergste, maar hij knipoogde naar ons en verdween! Wij wisten niet wat ons overkwam, maar het gaf ons een goed gevoel dat we een soort medestander bij de vijand hadden.

Toen de bevrijding naderde en plotseling iedereen tot het verzet leek te behoren, werd de Duitse slagerij aan de voorkant op zekere dag belegerd door een aantal BS-ers (Binnenlandse Strijdkrachten) met van die grappige helmen en een soort blauwe scheepswerfoveralls en merkwaardigerwijs in gezelschap van een verkenner van de padvinderij compleet in korte broek met van die lintjes die van zijn schouders fladderden. De padvinder lag plat op straat achter een machinegeweer met de loop op een aangebouwd tweepootstandaard. Zijn verkennerhoed lag ernaast. Vanuit de tweede etage keken wij recht neer op dit wat wonderlijk aandoende tafereel. Het machtsvertoon voor een paar Duitse slagers leek wat overdreven en bovendien vonden we dat militair tactisch gezien ze met het machinegeweer beter vanuit onze kamer de slagerij onder vuur hadden kunnen nemen. Wij keken namelijk schuin naar beneden in de woning boven de slagerij en nog lager de slagerij zelf, maar we zagen totaal niets bewegen. Bij gebrek aan televisie bood dit toch een aardig alternatief op. Van het interieur van de slagerij was niets te zien want de winkel- en deurruiten waren meteen na de vordering aan het begin van de oorlog al wit geschilderd, er viel immers niets te kopen voor passanten. Met enige regelmaat schoot de padvinder uitnodigend door de ruiten van de woning en de slagerij, maar als ze al op hevig verzet van de slagers hoopten dan was dat tevergeefs. Die gingen zich echt niet doodvechten wisten we. Zelfs 'Ablooswekkie' , die zo graag met zijn geweer zwaaide,  liet het dit keer afweten. Na een belegering van een paar uur durfden een paar lieden eindelijk de slagerij en de woning te betreden, maar wat wij al lang wisten, de vogels waren inmiddels gevlogen. Dit waren geen geharde frontsoldaten die graag de confrontatie zochten. Voor het gemak waren de belegeraars niet op het idee gekomen om de achterzijde vanuit de veranda's van de erachter liggende Aleidisstraat zeker te stellen. Via de tuinen en een gebombardeerd pand in de Aleidisstraat waren zij ontkomen. Wij stonden versteld over het hoge knulligheidgehalte van deze hele schertsvertoning en eigenlijk vond ik het niet eens erg dat ze zo makkelijk konden ontsnappen. Ik vond het wel humor. Thuis dachten ze daar duidelijk anders over, maar de vriendenclub ondersteunde later mijn gedachte en dat was belangrijker.

Af en toe werd er voor de nacht een grote vleeswagen op het Middellandplein geparkeerd en wel op het schuine deel ervan achter het Shell station en de schuilkelder. Zo'n wagen kwam dan laat in de middag aan en kon die dag niet meer gelost worden. Het waren geen militaire wagens met de gehate groene Wehrmacht-kleur, maar één met een van geverniste houten latten gemaakte huif met daarin een aantal vrij kleine halfcirkelvormige luikjes die vrij hoog waren gesitueerd. Waarschijnlijk daar aangebracht  voor een soort ventilatie. Het waren zeker geen koelwagens want die bestonden toen nog niet, maar in de winter van 1944 vroor het dat het kraakte en was koeling overbodig. De Mof  -  ook niet gek  -  zorgde voor bewaking en dat waren voor de verandering Nederlandse Landwachters. Volgens iedereen was dat het ergste soort wat bestond, erger dan Duitsers. Naar het scheen lieten de Duitsers zo'n triviale taak liever aan buitenlanders over. Heldhaftige landverraders die met gevaar voor eigen leven een vleeswagen mochten bewaken, het moet een hele eer voor de heren geweest zijn.....   Deze vleeswagen was door de gesloten constructie een hele uitdaging en werd door ons dan ook meteen tot project en doelwit verheven. Door observatie stelden we vast dat de Landwachter nogal eens zijn post verliet, waarschijnlijk vanwege de kou. En in zo'n periode gingen we snel op eerste onderzoek uit. De houten constructie bleek al gauw een onneembare hindernis te vormen, onze gereedschappen waren voor deze klus ontoereikend. Na krijgsraad gingen we bij de eerstvolgende gelegenheid er weer op af. Omdat ik de kleinste en lichtste was ging ik op één van de oudste jongens zijn schouders staan. Deze leunde daartoe dan met zijn rug tegen de wagen onder één van de luikjes en stak zijn vingers voor zijn lichaam in elkaar. Dat gebruikte ik als eerste trap en de schouders waren dan de tweede. Bovendien kreeg ik nog van een behulpzame geest een 'kontje' en werd daardoor bijna gelanceerd. Het luikje bleek makkelijker te openen dan gedacht en na de gereedschappen naar beneden gegooid te hebben kreeg ik een mes omhoog geworpen. Hiermee reikte ik in de wagen en het was meteen raak. Onze vrees dat het vlees stijf bevroren zou zijn bleek ongegrond, het kwam waarschijnlijk rechtstreeks van een slachterij ergens in het land, maar door de afmetingen van het luik was het moeilijk om het vlees los te snijden. Dat ging slechts met kleine stukken en stukjes die ik naar beneden gooide. Omdat het vermoeiend werk was werd ik afgelost door de lichtste jongen na mij en we gingen door totdat de uitkijk meldde dat de Landwachter er weer aankwam. Deze werkzaamheden vonden in het (bijna) donker plaats, de dagen waren kort, maar dat was alleen maar gunstig voor ons edele handwerk. En het snijden ging op het gevoel, daar hadden we geen licht bij nodig. De volgende vleeswagen werd op dezelfde wijze 'behandeld' maar nu met een vlijmscherp mes. Het snijden ging zo stukken makkelijker. De leercurve was weer in werking getreden. Echter, het ging op een gegeven moment helemaal mis. De uitkijk had staan suffen en had meer belangstelling voor ons dan voor de bewaker en deze kwam plotseling om de hoek vanuit de Joost van Geelstraat opduiken. Hij was net als wij zeer verrast zagen wij. Wij wisten niet hoe snel we weg moesten rennen richting Claes de Vrieslaan en toen gebeurde het ongelofelijke,  er werd op ons geschoten. Het nijdige gefluit van de kogel was goed te horen en de enorme knal van het schot was oorverdovend, maar we waren meteen de hoek om en renden schuin over naar de Schermlaan. Te voet was deze dikke Landwachter geen partij voor ons en het grendelgeweer droeg er bepaald niet toe bij om snel nog eens te schieten. In de Schermlaan gebeurde iets vreemds, we konden nauwelijks nog rennen vanwege het lachen.....  Het waren waarschijnlijk de zenuwen, maar feit was dat we als het ware in een vertraagde film voort renden. Later waren we eigenlijk best trots op dit wapenfeit en hadden daarover dan nog steeds de slappe lach. 

Een ander gewild artikel was brood. Bloem was er al lang niet meer. Het was dus zaak om te kijken waar dit voedingsmiddel in ruime mate aanwezig was. En dat was in de Korenaarstraat, een zijstraat van de Binnenweg achter het Heemraadsplein. De oorspronkelijk Hollandse  -  Nederlandse bakker zou in die tijd raar geklonken hebben  -  was vervangen door de Duitse kuchbakkers. Naar de gebruikelijke verkenning bleek het niet mogelijk te zijn om de bakkerij te betreden en daar het gewenste product weg te kapen. Geen nood, het voedzame soldatenbrood moest uiteindelijk in een Duitse vrachtwagen geladen worden en dat was onze 'point of entry' om het zomaar eens uit te drukken. Alles was weer een kwestie van timing. Moffen uit zicht en dan naar de vrachtwagen lopen die afgedekt waren met groene Weermachtzeilen. Deze oplichten en een paar broden pakken. Onder de jassen stoppen en niet al te hard weglopen. Wat smaakte kuchbrood in die tijd heerlijk! En in het ruilcircuit was het een populair artikel.

Op de hoek van de Hendrick Sorchstraat, tegenover de woning van mijn opa, was de bakkerij van Kamp. De oude Kamp liep de hele dag in zijn witte bakkersjas en blauw en wit geruite broek rond. En altijd nadrukkelijk met beide handen op de rug. Ik heb hem nooit in iets anders gezien en vraag me af of hij  wel een ander pak bezat. Misschien sliep hij er wel in. Het werk werd gedaan door zijn vier ongetrouwde zonen en een paar dochters stonden in de winkel. Zij woonden allemaal boven de bakkerij. Zij bakten 's nachts het zwaar gerantsoeneerde brood. De deegmachines begaven het nogal eens en dan belden één van de zoons midden in de nacht bij mijn opa aan voor hulp. Ondanks de spertijd, waarin niemand over straat mocht en er onmiddellijk op zo'n waaghals werd geschoten, sprintte mijn opa dan naar de bakkerij en na reparatie werd hij altijd beloond met één of meer broden. Het is begrijpelijk dat hij er totaal niet mee zat om midden in de nacht uit bed gebeld te worden voor zo'n karwei. Integendeel, het bracht immers brood op de plank en verlichtte het voedselprobleem. 

Op het diepste van onze ellende gingen we thuis over tot het vangen van zeemeeuwen. Deze vogels waren in deze strenge winter, net als wij, behoorlijk wanhopig en vlogen in behoorlijk groten getale rond. Mijn moeder schoof tot dit doel  het middelste raam aan de voorkant open en wierp wat broodkorstjes in de lucht. De meeuwen doken er vervolgens in de vlucht op af. Zij legde daarna een aantal korstjes op vensterbank en de uitzinnige meeuwen konden dan zo bij de vleugels gepakt worden en in de kamer getrokken worden. Het raam ging dan weer dicht, maar dan had je de meeuwen nog niet te pakken.  Die fladderden als een gek in de woonkamer rond onderwijl alles bevuilend en beschadigend. Twee meeuwen werden gevangen en de nek omgedraaid. Dat klinkt nu misschien wreed, maar pas op als je echte honger hebt!  Van de meeuwen werd soep gekookt, maar het eindresultaat was een ramp. Een pure traansmaak zat er aan de soep. We hebben het wel opgegeten maar tegen heug en meug. Dat was eens maar nooit meer, zelfs niet in de tijd.

Mijn vader ging een enkele keer op zijn fiets met houten banden de "boer" of op Hongertocht zoals dat genoemd werd, maar was weinig succesvol in het acquireren van een voedselpakket. De boeren waren over het geheel genomen keihard en wilden alleen nieuwe lakens en slopen, duur serviesgoed en liefst gouden sieraden, ringen en horloges in ruil voor een schamele hoeveelheid voedsel. Als stadsmens kwam je er meestal bekaaid vanaf. Een paar kilo aardappels en een paar liter melk voor een gouden ring waren heel normaal. Maar de nood was hoog. In alle oorlogsverhalen van vooral de laatste jaren hoor je weinig over deze vorm van misbruik maken van andermans ellende, maar het was aan de orde van de dag, hoewel er ook veel goede boeren waren.

Hij zal het slecht getroffen hebben. Van één van zijn tochten kwam hij eens terug met een bloederige massa hersens van één of ander beest. Na gekookt te zijn hebben we het opgegeten en wat ik mij er van herinner is dat het niet eens slecht smaakte. Maar zelfs een gebakken leren riem smaakte in die dagen goed.

Mijn moeder was goed in het bereiden van suikerbieten. Die waren af en toe te krijgen. Tulpenbollen waren lekkerder maar moeilijker te bemachtigen dan suikerbieten. Zij was beroemd om haar smakelijke pulpkoekjes, gemaakt dus van de uitgekookte pulp van de suikerbieten. Daar voegde ze bepaalde ingrediënten aan toe en bakte ze in margarine of olie. De suikerbietenstroop was weliswaar mierzoet, maar smaakte en rook vies. Als zij suikerbieten kookte rook je dat al beneden aan de trap. Een hele nare goedkope lucht nare was het. Als ik eraan denk krijg ik er weer een vleug van in het neusgat. De olie werd door ons zelf geperst van, naar ik meen, lijnzaad. Mijn opa zaliger had voor zichzelf en ons een contraptie vervaardigd waarmee het zaad vermalen werd en uitgeperst. Het was niet lekker maar er viel goed mee te leven in die tijd. 

 

De toenmalige overheid  droeg met dergelijke inspirerende plakkaten op haar manier bij aan de leniging van het voedseltekort. Kosten noch moeite werden gespaard om de hongerende bevolking bij te staan.  Dit soort aanmoedigde teksten ophangen in de grote steden, zoals Rotterdam, was een lachertje. De beukenbossen lagen niet direct naast de deur. Het lijkt warempel wel Roodkapje op strooptocht in het Grote Boze Bos en als ik goed kijk zie ik de Grote Boze Wolf rechts achter haar en wat hoger al op de loer liggen.

De pulpkoekjes werden trouwens onze redding naar later bleek. Wat was het geval, wij hadden familie wonen op het eiland Goeree en Overflakkee waar ooit de van Eeuwen's vandaag kwamen. In die tijd werd onze familienaam nog als van Eéuwen geschreven. Toch een stuk chiquer vind ik nu. Ome Jan uit Den Bommel kwam in de hongerwinter met zijn dochter Lena op bezoek, niet uit sociale overweging, maar omdat hij een medische behandeling moest ondergaan in het Rotterdamse.

De boerderij, gebouwd in 1867,  waarin tante Lena in Den Bommel nu nog woont. Na de tweede oorlog bracht ik in Den Bommel  als Rotterdams bleekneusje een aantal zomervakanties door. Met de kolen gestookte stoomtrein reisde ik dan vanaf de Rozenstraat naar Numansdorp  en vandaar met de veerboot Prinses Beatrix naar de haven van Den Bommel waar ik dan werd opgewacht door de familie. Het waren voor mij ideale vakanties, niet in het minst vanwege de grote vrijheid die ik daar genoot maar ook omdat er over niets moeilijk werd gedaan.

Flakkeeënaars hebben per definitie een inkennige inborst en komen nooit zomaar vrijwillig uit hun beschermde leefomgeving  en Rotterdam is bijna de laatste plaats waar ze willen vertoeven. Vermoedelijk had de voorzienigheid hem via dwingende medische redenen op ons pad gestuurd. Ome Jan was kort, rond en dik. Dat viel bepaald wel op in het Rotterdam van die dagen. Hij zei niet veel, dat was niet zo zijn stijl, maar keek kennelijk zijn ogen uit op ons. Ook zijn dochter Lena, die toen ongeveer 20 was en later thuis geschokt vertelde: "Die manse daar leken wel lieken". Zij hadden echt geen idee hoe slecht het was in de Grote Stad en een groot deel van de stadsmensen leken inderdaad op wandelende lijken. De communicatie was natuurlijk minimaal of liever gezegd afwezig in die tijd. Geen kranten en geen indringende kleurenbeelden  - zoals nu te doen gebruikelijk is  -  van onze intense ellende en van de mensen die letterlijk op straat voor onze deur neervielen door gebrek aan voedsel. Mijn moeder, gastvrij als zij was, bood hem haar befaamde pulpkoekjes aan. Hij vroeg argwanend wat het voorstelde en toen hij het recept gehoord had sprak hij vol afgrijzen in zijn cryptische stijl: "Dat is feur de varkus, dat moe'k nie".  Moeder beledigd, maar hij was onverbiddelijk. Voor hij weg ging meldde hij nog wel kort dat hij iets aan ons probleem ging doen. Zo kregen we enige tijd  later een brief waarin stond dat een lading aardappels,  peeën (penen) en juin (uien) onderweg waren met die en die beurtschipper en deze zou dan en dan aan de Schiekade liggen alwaar wij ons konden vervoegen om de zending in ontvangst te nemen. En dat klopte allemaal als een bus. Het enige probleem was, zo sprak de schipper meewarig, dat helaas tijdens de reis een derde van onze lading gestolen was. Heel sneu voor ons, maar die dingen gebeurden nu eenmaal. Op de vraag waarom juist een derde en niet alles wist hij het antwoord niet. Maar wij waren veel te blij met het tweederde deel en eigenlijk waren onze zorgen over het voedselprobleem toen voorbij. Met de genoemde artikelen kon je ruilhandel bedrijven. Ruilhandel is de oudste en meest basale handel en gedijt daar waar er geen geld in omloop is of waar geld niets meer waard is. De hulp vanuit Flakkee moet na 8 november 1944 gekomen zijn want tot die tijd was het binnenschippers verboden om voedsel en brandstof te vervoeren als straf voor de algemene spoorwegstaking die door de regering in London op 17 september was uitgeroepen, tegelijk met de start van Montgomery's totaal mislukte operatie Market Garden. Oom Jan stuurde dacht ik nog twee maal de al genoemde levensmiddelen naar ons toe, maar telkens bleek er weer precies een derde onderweg ontvreemd te zijn. Met een stalen gezicht hield de beurtschipper wederom vol dat het pure toeval was.

Op het Middellandplein voor ons huis was naast het huidige Shellstation een gaarkeuken gebouwd. In het grasveldje erachter was een schuilkelder  waarvan we overigens nooit gebruik gemaakt hebben, zo gammel zag dat ding eruit. Na de oorlog heb in deze schuilkelder stiekem mijn eerste sigaret gerookt waarvan ik prompt doodziek werd. Het heeft tot mijn 22e geduurd voordat ik weer een sigaret durfde op te steken! 

Een foto genomen gedurende een verlofperiode door de bekende Rotterdamse fotograaf Jutte, compleet met de vroeger onvermijdelijke sigaret. Ik had toen de aanvallige leeftijd van ongeveer22 jaar en voer op zee. Ik heb van mijn 22e tot mijn 27e gerookt en daarna nooit meer. Om je met een uniform aan te laten fotograferen was ongeveer het laatste in deze wereld wat je deed. 

Door de activiteiten van de vriendenclub, het brood van bakker Kamp en zeker door de latere voedselzendingen uit Flakkee hebben wij nooit gebruik hoeven te maken van de geboden faciliteiten van deze gaarkeuken op aanplakbiljetten, ook wel deftig Centrale Keuken genaamd.

Een bemoedigende tekst op dit aanplakbiljet, maar de werkelijkheid was wel even anders. Hier heet de gaarkeuken heel chique de Centrale Keuken en de afbeelding suggereert dat het hier om een vijfsterren restaurant gaat. De knipogende chef geeft al aan dat we dit verhaal niet direct moeten geloven. 

Mijn moeder keek - zelfs in onze beroerde situatie - daar neer op de gaarkeuken en het zou het laatste zijn dat ze ooit zou doen zo verzekerde ze ons bij herhaling. Het was voornamelijk koolsoep met een enkele verdwaalde aardappel wat daar verstrekt werd en had weinig kalorische waarde. Ik herinner mij dat volwassenen en kinderen gewapende met lepels 's avonds de grote gamellen pleegden leeg te schrapen. Een beeld dat ik niet gauw meer zal vergeten.

Nog een bescheiden bron van voedsel, maar niet te versmaden,  was de op de zolder van de banketbakker/huisbaas opgeslagen voorraad chocolade. De banketbakker had ook in de hongerwinter voldoende voorraad bloem en boter, maar dat bevond zich ergens beneden in de bakkerij. Tijdens de hongerwinter konden wij het goed ruiken als hij twee keer per week brood voor eigen gebruik bakte. Het water liep dan uit onze mond. Zijn ruim bemeten formaat veranderde niet tijdens de hongerwinter en hij vormde daarmee een uitzondering in het gangbare straatbeeld, hij leek Ome Jan wel. Hij, noch zijn echtgenote voelden zich ooit geroepen om ons wat dan ook toe te stoppen in deze hachelijke periode, maar waarschijnlijk ter compensatie of om hun geweten te ontlasten lachten zij wel altijd vriendelijk naar ons. Alleen het meisje dat afwisselend in de bakkerij en in de winkel hielp en net als zij uit Hoogerheide in Brabant kwam bracht af en toe stiekem wat boven. Zij kon het kennelijk niet aanzien. Zij sliep op zolder in een kamer achter de voorzolder met de chocoladevoorraad. Deze voorzolder en kamer zaten achter een gesloten deur voorzien van zo'n simpel loperslot. Omdat zij op een keer vergeten was de deur af te sluiten wisten we van het bestaan van de voorraad af. In die tijd ontwikkelde iedereen nu eenmaal een hoge nieuwsgierigheidgraad. Custardpoeder en chocolade lagen er. De normale normen en waarden gaan in zo'n bedreigende oorlogssituatie niet meer op en noodgedwongen werd het slot geopend met een loper. Na er een paar gepast te hebben ging de deur al spoedig open. De chocolade werd voorzichtig aan de achterkant van de stapel weggehaald zodat het front in tact bleef, inclusief de dikke laag stof die erop lag. Het was van die zware bakkerschocolade, weliswaar wit uitgeslagen van ouderdom maar van binnen bijna zwart. Een zoete verrukking. Zalig was het. Ik koop nu nog steeds de zwaarste variant pure chocolade. De banketbakker heeft er nooit iets van gemerkt want hij bleef altijd vriendelijk naar ons lachen. En wij lachten dan beleefd terug. Het was tenslotte onze huisbaas.

Alles was op de bon in die dagen en ik herinner mij nog de lange rijen kleumende mensen die soms vele uren moesten wachten op hun distributiebonnen voor het distributiekantoor. Om bonnenfraude te voorkomen werden de distributiebonnen afgeschreven op de persoonlijke distributiestamkaart. Soms werd ik ook ingezet, maar dat hoefde op een gegeven moment niet meer omdat de volwassenen altijd één voor één langzaam voor me gingen staan en als ik werd afgelost bevond ik me tien plaatsen naar achteren. Daarover ontstonden dan grote ruzies en soms zelfs vechtpartijen. Sommigen vielen flauw tijdens deze exercities, maar werden weer op de benen gezet.

Deze opname roept ongetwijfeld bij vele Rotterdammers herinneringen op aan een tijd van ontbering en ellende. Op het Burgemeester Meineszplein (niet zover van waar ik woonde aan het Middellandplein 18 in Rotterdam-West) staat een lange rij wachtenden, van wie sommigen op klompen (schoenen waren toen al een grote luxe), om hun karige rantsoen in ontvangst te nemen. Dit bestond rond eind januari 1945 uit 500 gram brood, 1000 gram aardappelen en 125 gram peulvruchten, in totaal zo'n 2500 calorieën, per persoon per week. Al met al komt het erop neer, dat ongeveer voor een week werd verstrekt wat men gemiddeld per dag nodig heeft. Vaak was het op de bon toegewezen rantsoen niet eens te krijgen. Groenten waren nog moeilijker te bemachtigen. Toen de heer J.F.H. Roovers eind november 1944 deze opname maakte, lagen de razzia's van 10 en 11 november nog vers in het geheugen. Alle mannen in de leeftijd van 17 tot en met 40 jaar werden t.b.v. de 'Arbeitseinsatz' naar Duitsland gedeporteerd. De achtergeblevenen zijn verstoken van gas en elektriciteit en staan aan de vooravond van een verschrikkelijke hongerwinter. (foto en tekst onder nr. 26 uit 'Groeten uit Rotterdam-West' van H.A. Voet en A.Tak)

Midden in de hongerwinter kwamen er louche lieden langs de deur die echte Saksische leverworst verkochten, althans zo noemden ze het. Het bloed liep er zowat uit en de herkomst ervan was uiterst verdacht. Van zeer fijn gemalen worst kan je toch al niet vaststellen wat de oorspronkelijke ingrediënten zijn en in die tijd hadden we daar dan ook bepaalde ideeën over. Toch kochten sommige mensen deze worsten..... 

Geregeld zagen wij op straat honden- en kattenvellen liggen. Zo herinner ik me dat we een keer een hondenvel vonden op het middentrottoir van de Schietbaanlaan. Aan een litteken op de rug van deze herder  -  de kop was niet aanwezig   -  herkenden we de hond van Eefje of Eefie een oud vrouwtje uit de Hendrick Sorchstraat met kromme hoepelbenen. Zij was haar hond al een paar dagen kwijt. Voor ons een hele geruststelling omdat het grote beest naar elk kind probeerde te happen. Als zij de hond uitliet hing zij met haar kleine fragiele gestalte ver achterover en met de hakken in het plaveisel, als een soort remmer op het achterste treinstel. De vonken spatten er bijna af. De hond zat aan een lange ketting, geen riem, en zij had altijd de grootste moeite om het loeder in bedwang te houden. De hond liet eigenlijk haar uit. Na het vel gevonden te hebben brachten we het op twee stokken terug naar Eefje, onderwijl een meanderend bloedspoor over straat trekkend. Maar daar hadden we toch spijt van, want bij de aanblik van het arme beest viel zij bijna van haar stokje en dat was nou ook weer niet direct de bedoeling. Wij probeerde op ons rauwe manier alleen maar behulpzaam te zijn.

Er was in die tijd geen vis te koop. Er mocht op zee niet gevist worden. Op het platteland werd er genoeg zoetwatervis gestroopt maar dat bereikte nooit de stad. De Noordzee moet toen door de vangststop boordevol met vis gezeten hebben, maar het was daar levensgevaarlijk. De voor verkenning gebruikte voorpostenboten, door de Duitsers omgebouwde Hollandse trawlers, kwam dikwijls stukgeschoten terug van de Noordzee. Voor de supersnelle Britse MTB's (Motor Torpedo Boat), die tot onder de Hollandse kust opereerden, waren ze een makkelijke prooi en het was een gelukje als zo'n voorpostenboot nog van zee terug kon komen. Visserij was ook om deze reden alleen al onmogelijk. Maar wij stroopten vis midden in de stad, althans zolang de voorraad strekte. Bijvoorbeeld in de wakken in het ijs van onder meer de Heemraadsingel. Er was daar zo'n plekje open water rond een peilpaal met zo'n blauwe schaal. Van een koperdraadje maakte we een makkelijk schuivende lus en lieten dat in het water zakken. Plat op onze buik liggend, wat lekker koud was, keken we dan in het water. Je moest soms geduld hebben maar uiteindelijk kwam er een vis in een soort vertraagde filmopname op het wak af en dan was het zaak om de lus voorzichtig zo te manoeuvreren dat deze erin zwom. Altijd wachten tot de kieuwen de lus voorbij waren en deze dan bliksemsnel aantrekken en met een zwiep de vis op het ijs gooien. Door de kou waren de vissen erg traag en het ging dan ook nooit mis. Het was natuurlijk voorspelbaar maar de voorraad was al gauw uitgeput. Hadden we niks beters om handen dan probeerden we het weer, maar we zijn er door gebrek aan resultaat op een gegeven moment mee gestopt.

De afvalmaffia

Tijdens de hongerwinter werd er geen vuilnis meer opgehaald. Er was weinig afval in die dagen want je kon bijna niets kopen. Kruidenierswaren, als ze al te koop waren, werden verpakt in grauwbruine papieren zakken en die werden uiteraard weer als brandstof gebruikt. Kranten weggooien was er niet bij. Deze werden, behalve om vuur mee aan te maken,  netjes in stukjes geknipt en een stapeltje werd dan van een gat voorzien. Met een touwtje door het gat hing het op het WC als toiletpapier. Echt toiletpapier was er immers al lang niet meer. Ook de aardappelschillen werden in die tijd met graagte geconsumeerd. Toch werd het afval een probleem en vonden wij het de hoogste tijd worden om handelend op te treden. Vandaag de dag is er veel te doen over de afvalmaffia en misschien waren wij er wel de uitvinders van. Wij huurden in de van der Poelstraat voor proef en voor een dag een handkar. De verhuurbaas kende ons en onze ouders, dus konden we het ding niet voor het hout slopen, maar dat was ook niet de bedoeling. Wij belden aan bij de dure panden aan de Heemraadsingel, bij armoedzaaiers hadden wij voor deze handel niets te zoeken en meldden dat wij vuilnis en/of afval ophaalden. Wij lieten weten het liefst in natura beloond te willen worden. Het was een gat in de markt. In de kortste keren was de handkar vol. Wij liepen dan naar het veldje aan het einde van de Heemraadsingel en over de Beukelsdijk, waar we de zaak besmuikt rondkijkend snel op een veldje stortten. Vervolgens gingen we weer terug naar waar we gebleven waren. Soms moesten we geld accepteren omdat er bij sommigen echt geen voedsel te krijgen was, maar meestal kregen we van allerhande zaken. Van aardappels en groenten tot brood en zelfs kolen, allemaal niet veel maar het telde toch aardig op. Ik denk nog wel eens aan die ene mevrouw die maar één gesmeerde boterham kon missen en vroeg aan wie ze die moest geven. De vriendenclub besliste toen unaniem dat ik als jongste hiervoor in aanmerking kwam. De solidariteit ging in die beroerde tijd wel erg ver of misschien juist daardoor.....  We hebben de volgende dag de handkar maar meteen voor een week gehuurd. Hoelang we dit uitgemolken hebben weet ik niet meer, maar de berg afval op het veldje werd steeds groter. Ons idee vond trouwens weer navolging want we zagen al spoedig een aantal handkarren bemand door volwassenen die hetzelfde kunstje deden en dat maakte de spoeling al gauw erg dun. Wij werden op een gegeven moment zelfs door de concurrentie nota bene in onze eigen wijk bedreigd. Opdonderen moesten we, want anders konden we een beuk krijgen.....  Dat verhaal kenden we en we gaven er toen de brui aan. De volgende dag hebben we  tot besluit tijdens de middagpauze van de concurrent, wij wisten waar ze woonden, nog de onderkant van het handvat over de  volle breedte met een krant met stront ingesmeerd. Hondendrollen waren er niet meer, maar één van de vrienden kon op commando bouten. Op die krant dus. Om een hoekje hebben we daarna gekeken hoe die lui weer met frisse moed met die handkar op pad gingen. Prachtig die paars aanlopende koppen en de daarop zich op aftekende signalen van verbijstering en ongeloof, dat was vreselijk lachen. Wij lagen echt dubbel. Een waardige afsluiting van deze periode vonden wij. Het was nu weer tijd de markt een stap voor te blijven, kortom om innovatie te plegen en nieuwe frisse ideeën te ontwikkelen en uit te proberen.

Tabak

Uiteraard was dit product in de winkel niet meer verkrijgbaar. Veel sigarenhandelaren hadden een deel van hun voorraad bewaard en leefden daar toen goed van. Als ruilartikel was het goud waard. Voor tabak kon je vlees, textiel, echte suiker, schoenen en noem maar op krijgen. Er werd nogal veel zelf gekweekte tabak op zolders gedroogd voor eigen gebruik. Dikwijls werd dit voor de verkoop versneden met andere soorten gedroogde bladeren, kool heb ik wel eens gehoord. Het resultaat was er dan ook naar, een rare weeïge lucht. De term Bukshag deed toen zijn intrede. De toch al niet ruim bemeten weggegooide sigarettenpeuken werden door de echte verslaafden naarstig verzameld. Ik heb nog steeds het beeld op het netvlies van een mannetje met  een enorm grote paarse haakneus en met een lange zware winterjas waarin grote opgestikte zakken zaten. Hij bewoog  zich zwaar voorover gebogen over straat, met de neus op straatniveau bijna. Hij stofzuigerde als het ware de peuken van het trottoir en die verdwenen dan steevast in de rechter jaszak. Een sigarettenpeuk, heb ik begrepen, bevat door het verbrandingsproces de meeste teer en is daarom het ongezondste deel van de sigaret. Maar daar zat in die periode natuurlijk niemand echt mee. De club heeft nog overwogen om in tabakszaken te gaan en bukshag te gaan verzamelen, te versnijden en aan de man te brengen, maar de conclusie was dat dit veel te arbeidsintensief was ook al omdat er op het laatst nog maar weinig bukshag te vinden was. En het was gewoon niet leuk om te doen. We zochten vooral naar spannende zaken of naar zaken waar we plezier aan konden beleefden. Voor ons was het toch eigenlijk allemaal spel.

De razzia's

Razzia's waren in kleinere plaatsen al meermalen in het land gehouden, dikwijls in de vorm van kerkrazzia's. Bij het uitgaan van de kerk bleek deze omsingeld te zijn door de Duitse Wehrmacht en werden de mannen uitgesorteerd en afgevoerd. Simpel en effectief. Alleen de heidenen bleven zo gespaard. Het idee had in die tijd postgevat dat de Mof het niet aan zou durven om razzia's in de grote steden te houden. Maar het arsenaal van mankracht was daar natuurlijk juist het grootst....  Op 10 en 11 november werd dan toch Rotterdam  hermetisch afgesloten en de mannen tussen 17 en 40 jaar werd bevolen om zich te melden om te gaan werken in Duitsland. 

Het bevelschrift van de Duitse Wehrmacht zoals die op 10 november aangeplakt en verspreid werd. Dit is een kopie van  een exemplaar uit het bezit van mijn oom Willem van Eeuwen.

Zij moesten zich met wat spullen, zie bovenstaande 'bevel', aan de rand van het trottoir opstellen en werden dan met vrachtwagens met veel misbaar en geschreeuw opgehaald. Ik zie deze totaal ontredderde stakkerds nog staan. Een behoorlijk aantal van hen die uit de Hendrick Sorchstraat kwamen, vaders van enkele vrienden zijn nooit teruggekomen. Zij waren bestemd voor de beruchte Arbeitseinsatz. Een gedwongen tewerkstelling en feitelijke slavenarbeid in de Duitse oorlogsindustrie en het waren juist deze fabrieken die zwaar gebombardeerd werden.

De illegale verzetskrant Het Parool riep in die dagen op om niet bij het eerste geluid of knal naar buiten te gaan. Het advies was om een schuilplaats in huis te bouwen. De pummels van de Wehrmacht en Marine, volgens de krant, konden wel hard schreeuwen en dreigen om met handgranaten te gooien, maar werden minder bedreven geacht in het opsporen van mensen in huizen. Bovendien hadden ze daar niet de tijd en mankracht voor en dat klopte wel naar bleek. De Gestapo was daar beter op toegerust, maar die was gelukkig niet betrokken bij deze grootscheepse operatie. Maar de schrik voor represailles zat er bij velen diep in en zij meldden zich dan ook meestal meteen.

Mijn vader deed dat echter niet, want mijn opa had hem bezworen geen gehoor te geven aan de oproep omdat hij een schuilplaats voor hem zou bouwen. Hij ontbrak dan ook op de stoeprand en dat bleef niet onopgemerkt zoals we later merkten. Mijn opa creëerde een schuilplaats onder de stoep van  zijn eigen huis in de Hendrick Sorchstraat op nummer 6a. Het huis staat er nog steeds. Ooit had hij gemetseld, hij kon zowat alles. Via een houten paneel geschilderd in de witte kleur van de kelder en een beetje vies gemaakt met houtskool was de ruimte kruipend bereikbaar. Als het gat met het luik afgesloten werd was het bijna niet meer te zien. Alleen als er met een geweerkolf op de wanden van de kelder gebonkt zou zijn was hij door de mand gevallen. Het huis werd wel doorzocht op aanwezigheid van mannen, maar niets vindend behalve oude mensen waren de Duitsers zo weer weg. Het moet ijskoud geweest zijn in die onverwarmde ruimte, maar 's nachts kroop mijn vader eruit en sliep boven in het huis van zijn ouders. Er werd voortdurend achter de gordijnen uitgekeken naar onraad, zodat bij het minste geringste de schuilplaats weer opgezocht kon worden. Maar er gebeurde eigenlijk niets meer.

Wel vroegen de vrouwen van afgevoerde mannelijke straatbewoners aan mij waar mijn vader was. Zij hadden hem immers gemist bij de deportatie. Het werd mij stijf ingeprent om altijd te zeggen dat hij in Duitsland was. Bijna negen jaar zijnde ging me dat gemakkelijk af zodat sommige vrouwen na de oorlog tegen mijn moeder zeiden dat ze verbaasd waren hoe ik met een stalen gezicht kon liegen. Maar ik was immers inmiddels een door de oorlogsomstandigheden geharde krijger geworden zou je kunnen zeggen. Stelen, roven, liegen   -  moet ik nu vaststellen  - het maakte mij toen allemaal niets meer uit. Merkwaardigerwijs liep mijn vader binnen een paar maanden, evenals andere achterblijvers, al weer vrijelijk op straat zonder dat dit gevolgen had.

De bombardementen en V1's en V2's

Ongevaarlijk waren de kranten zoals de Vliegende Hollander die uitgeworpen werden door de geallieerden, tenzij er nog een touw om een pakket kranten zou zitten. Leuk waren ook de duizenden reepjes papier die door de passerende bommenwerpers werden uitgegooid waarvan de ene zijde glimmend aluminiumfolie was en de andere diepzwart. Het was een afleiding voor eventuele radardetectie en voor de grote zoeklichten die 's nachts hiervan veel hinder ondervonden omdat  het licht teruggekaatst werd. Al die in de felle zoeklichten oplichtende stukjes folie vielen als een soort manna uit de hemel en leken een gigantisch sterrenvuurwerk te veroorzaken.Het was mooi om te zien en het gaf ons een warm gevoel. Soms lagen de straten vol van die papiertjes en we raapten ze dan op. Je kon er niets mee maar het was fijn om een stukje van de geallieerden in handen te hebben. Als de sirenes gingen en er  nog tijd was gingen  we naar de privé schuilkelder van mijn opa. Hij had het souterrain van zijn huis met grote dikke balken vakkundig gestut als gold het een mijngang. Meestal verzamelden zich daar ook wat goede kennissen uit de Hendrick Sorchstraat. Als de bommen vielen rammelden alle deuren en ramen en het leek of ze er zo uit konden vallen. Een oude dovige tante riep dan naar mijn oom: "Wim, ga eens kijken, er is iemand aan de deur"

Dit is een foto van mijn oma Sjaan van Eeuwen - Suiker genomen tussen 1905 en 1910

Zij werd in Rotterdam geboren op 26 juli 1888

Mijn oma was mijn heldin omdat zij nooit te bewegen was om tijdens de bombardementen van Rotterdam in deze schuilkelder te vertoeven. Zij had een oneindig vertrouwen in het vakmanschap van de 19 en 20-jarige geallieerde bommenrichters en zei dat er in principe niet op ons gemikt werd en als het per ongeluk toch zou gebeuren dan was dat domme pech en zou de schuilkelder toch ook getroffen worden, dus het maakte allemaal niets uit. De familie had het al lang opgegeven haar op andere gedachten te brengen, want dat lukte toch niet. Zij bleef stoïcijns de boel boven stoffen en op de juiste tijden bereidde zij, zo goed en zo kwaad als het ging ook in de hongerwinter, nog wat eten en drinken tijdens de bombardementen. Maar niemand had dan veel trek, waarop ze later dan vaststelde dat het zonde was van al dat kostelijke voedsel. Ik voelde dat zij met haar theorie gelijk had en dat de getroffen voorzieningen alleen een vorm van schijnveiligheid creëerde. Een directe inslag van een 1000 ponder zou zeker fataal geweest zijn.  

De V-1 kan omschreven worden als een vliegende bom, maar de V-2 was de eerste op aarde afgeschoten operationele ballistische, door gyroscopen, geleide raket.  Het misdadige product was ontsproten aan het brein van de slechts 25-jarige ingenieur Werner von Braun, die later in Amerika werd vereerd en in Europa verguisd. De lancering vond plaats op 8 september 1944 om 18.30 uur vanuit Wassenaar richting London en het betrof de Duitse Aggregat -4 (A-4) raket, in de volksmond V-2 (Vergeltungswaffe –2) genoemd. Het raketwapen was bedoeld als een vergelding voor de bombardementen op Duitsland, want die werden door de Duitsers niet op prijs gesteld. Alhoewel de militaire waarde gering was zorgde het voor grote paniek en  angstgevoelens onder de burgerbevolking van de getroffen steden. Na 8 september 1944 tot 27 maart 1945 werden nog meer dan duizend V2's afgevuurd vanuit verschillende plaatsen in en om Den Haag. Kort na de lancering stortten zeker elf projectielen in Den Haag neer en richtten enorme verwoestingen aan. Ruim zestig personen lieten het leven. Verder behoorden tot de slachtoffers nieuwsgierigen die per ongeluk naar de kraters in de stad gingen kijken. Zij werden door de Duitsers zonder enige vorm van proces gefusilleerd, waardonder de radiopionier Idzerda.

In, dacht ik, het Kralingse Bos bevond zich een V1 of V2 lanceerinstallatie en daarmee werd op gezette tijden richting Engeland geschoten. Alleen mislukten de lanceringen met enige regelmaat en gingen de projectielen, gevuld met een springlading van 1000 kilo TNT maar ook nog vol met de uiterst explosieve brandstof, een eigen leven leiden. Ik herinner me een inslag in de Treubstraat in Blijdorp op een zondagmorgen. Dat was toch wel een eindje weg maar wij werden bijna uit bed geslingerd door de drukgolf. Een tweede herinnering heb ik er aan één die laag over de Middellandstraat scheerde. Ik zag het ding in een flits nota bene laag vliegend overgaan. Het passeren ging gepaard met een onaardse kakofonie van krijsende en scheurende geluiden, je raakte verlamd van schrik door het helse kabaal. Het vreemde is dat ik niet weet waar het ding uiteindelijk terechtgekomen is.

Geregeld was er 's nachts luchtalarm en kwamen er soms urenlang geallieerde bommenwerpers overvliegen richting Duitsland en een paar uur later was het weer raak, want dan keerden ze terug. Die geluiden stemden ons tot grote tevredenheid. We gingen de schuilkelder dan al niet meer in, maar keken uit het raam naar het ballet van elegant zwaaiende zoeklichten die de hemel afzochten op zoek naar een doelwit. Soms zagen we inderdaad een vliegtuig in de bundel oplichten en andere zoeklichten hielpen dan om het doel vast te houden. Het bood een fascinerend schouwspel van kat en muis. Daarna begon de beschieting ervan maar ik heb gelukkig nooit zien raak schieten. Het viel kennelijk niet mee om zo'n stipje te raken, zelfs niet om een bommenwerper als een soort vliegend motje in de stralen van zoeklichten gevangen te houden.

Ik heb geen herinnering aan een soort einde van de hongerwinter, maar het was allemaal in mijn gevoel vrij plotseling voorbij  en het aftellen naar de bevrijding en de latere voedseldroppings was begonnen. Deze heb ik vanaf het dak van ons huis nog net kunnen zien richting Rotterdam-Zuid. Wat mij nu nog verbaast, maar nooit gevraagd heb, was waarom mijn ouders mij en mijn jongere broer niet meteen meegaven met Oom Jan, richting Goeree Overflakkee. Je was dan ook nog bij familie in huis, in Den Bommel was geen enkel oorlogsgeweld en er was voldoende brandstof en eten en drinken. 

Dit is het graf van air gunner H. Lockett die op 6 oktober 1944 met zijn vliegtuig neerstortte in het Haringvliet en in de gorzen van Den Bommel, dat aan dit water ligt, aanspoelde. Hij ligt op het oude kerkhof van Den Bommel begraven ongeveer 20 meter achter de boerderij van tante Lena. Feitelijke oorlogshandelingen gingen aan het dorp gelukkig voorbij.

Zo is het voor mij ook een raadsel waarom mij vader wel naar de Betuwe op hongertocht ging op zijn fiets met houten banden en zich daar onheus liet behandelen, maar niet op het idee kwam om naar de familie op Goeree Overflakkee te gaan, waar hij met open armen ontvangen zou zijn. De familiale reddingsoperatie zou dan veel eerder in gang gezet zijn. Het blijft een onbegrijpelijke zaak waarop ik geen antwoord meer zal krijgen.

This is what we called a street photograph. A street photographer used to round up as many kids as he could in a certain street and sold the end product to the parents. In this case a major part of the children living in the Hendrick Sorchstraat in Rotterdam can be seen in the picture, including little me. I can make an estimation only of the year this picture was taken, which will be some time after the end of the second World War, about 1946 - 1947.

Een straatfoto genomen van een groot gedeelte van de kinderen wonende in de Hendrick Sorchstraat in ongeveer 1946 of 1947. Ik sta voor het bijna complete vriendenclubje zoals we in de hongerwinter van 1944 met elkaar optrokken, door dik en door dun.

Dit is een straatfoto uit 1917 en ongeveer halverwege de Hendrick Sorchstraat genomen. De Eerste Wereldoorlog (1914 - 1918)  was nog aan de gang , maar Holland had toen kans gezien om neutraal te blijven. Er zit een generatie tussen beide foto's. Mijn vader zou hierop moeten voorkomen, maar ik heb geen idee waar hij zich bevindt in het plaatje.  De "Handel in Brandstoffen" winkel was er ook in mijn jeugd, maar heette toen "Water- en Vuurstokerij" en eigenaar was Floor de Waterstoker zoals hij genoemd werd. Tegen betaling van een paar centen kon je een emmer kokend heet water bij Floor ophalen. Ik herinner me bijvoorbeeld dat na de oorlog de slagersknecht van slagerij Van der Valk om de hoek op de Middellandstraat dagelijks aan het eind van de middag met twee volle emmers heet water liep te sjouwen. Hiermee werd de slagerij na sluitingstijd schoongeboend. Maar ook huisvrouwen haalden hun emmertjes water voor de was en andere doeleinden bij Floor. In het lagere gedeelte van de water- en vuurstokerij en achter de winkel stond daartoe een grote ketel opgesteld die naar ik aanneem met kolen, maar misschien ook wel hout, werd gestookt. De winkel had een bepaalde geur van zeep en andere schoonmaakmiddelen die er verkocht werden. Ik ruik het nog als ik eraan denk.  Uiteraard was er tijdens de Hongerwinter geen heet water noch zeep te krijgen!



Copyright © 1997-