Razzia november 1944
Onderstaand relaas ontving ik van
Piet Stappers. Het beschrijft in detail de beruchte razzia die in november 1944
in Rotterdam door de Duitse bezetter werd gehouden. Het doel was om mankracht te
verwerven om in Duitsland in de wapenindustrie maar ook in de landbouw ingezet
te worden. Dit ter vervanging van de Duitse mannen die inmiddels als soldaat
naar de fronten waren afgevoerd.
Dit plakkaat werd op de
beruchte 11 november 1944 in de hele stad door de Duitse bezetter op gebouwen en
straatmeubilair aangebracht.
De razzia’s te Rotterdam van 11
november 1944
Mijn verloofde, Wies Jacobs uit de Hendrick Sorchstraat 15 te
Rotterdam en ik gingen met onze gammele fietsen op zoek naar aardappelen. Op een
wat sombere vrijdag, 10 november 1944 keerden wij, zeer verheugd met twee zakken
aardappelen, uitgegraven ergens achter Dordrecht terug naar Rotterdam. Eerst
dienden wij nog af te rekenen met de een boer, die op de dijk wachtte op onze
centjes. Wij verlieten hierna het weiland om de weg naar Dubbeldam in te gaan en
van daar verder naar Dordrecht te lopen. De aardappelen die wij met blote handen
uitgegraven hadden, wogen een goede 60 kilogram per zak. Ieder van ons had zo’n
zak op de onderkant van de fietsframes liggen en al lopend naast de fiets
probeerden wij deze vracht in evenwicht te houden. Er waren deze dag ook nog
enkele artilleriebeschietingen vanuit bevrijd Brabant geweest, kennelijk met het
doel een Duitse batterij, kilometers verder achter ons, te raken. Dit was ook
waarschijnlijk de reden, dat die boer niet met ons mee was gelopen, maar op, of
liever nog achter die dijk bleef staan.
Het was ongeveer acht uur in de avond en omdat het na dit
tijdstip streng verboden was nog op straat te zijn, besloten wij bij een
broodbakkerswinkel in Dubbeldam te vragen of er misschien een plekje was om te
overnachten.
Dat kon daar niet, wel mochten wij de fietsen en onze twee
zakken aardappels daar plaatsen. De bakker vertelde ons dat om de hoek van de
straat een politiepost was, waar altijd wel ruimte was voor een plaatsje. Wij
liepen daarheen en inderdaad mochten wij in een ruime cel overnachten.
Er waren nog enkele mensen in de cellen, een paar meisjes en
twee jongetjes in een cel en in de andere cel, waar ik werd geplaatst, waren
enkele jongens. Er waren enkele kribben geplaatst waar we op konden slapen.
De volgende ochtend kregen wij allemaal een kop surrogaat thee
en mochten hierna naar buiten.
Wij gingen naar de bakker om onze fietsen en aardappels te
halen. Van de bakker kregen wij enkele warme stukken brood, die smaakten als
gebakjes en ook nog een kopje echte thee. Voldaan begonnen wij hierna aan de
terugreis naar Rotterdam.
Na vele uren lopen zagen wij eindelijk Rotterdam in de verte
en kwamen wij laat aan in de Hendrick Sorchstraat.
Daar smulden we eerst van enkele aardappelen uit Dubbeldam,
maar omdat het bijna spertijd was, werd besloten dat ik daar zou blijven slapen
omdat ik geen kans zag op tijd in Oud Mathenesse waar mijn moeder en broer
woonden, te arriveren.
De volgende ochtend zaterdag 11 november hoorden wij al heel
vroeg veel lawaai op straat van een luidsprekers wagen met veel Duitse kreten.
Buren vertelden ons al snel dat alle straten waren afgezet door Duitse
militairen en dat iedere man tussen de 16 en 50 jaar zich naar buiten moest
begeven.
Veel vrouwen stonden aan de huisdeur of hingen uit het raam en
hierdoor hoorden wij dat al veel mannen weg waren, waarheen wist niemand
Ik werd, op advies van mijn aanstaande schoonmoeder, in een
grote kleerkast op een stoel gezet en ik kreeg daarna ook nog een schaaltje
bruine bonen van de vorige avond op mijn schoot, om wat in mijn maag te hebben.
Ik besloot niet naar buiten te gaan maar hier af te wachten wat ik eventueel kon
doen. Mijn moeder wist natuurlijk niet waar ik was en wat hier allemaal gebeurde
en maakte zich, dacht ik, erg ongerust. Maanden later, toen de oorlog voorbij
was, hoorde ik dat op deze dag heel Rotterdam afgegrendeld was en dat er
tienduizenden jongens en mannen waren afgevoerd; de meeste naar Duitsland,
sommigen per trein, anderen zelfs per Rijnaak.
Terwijl ik in de kast van de bruine bonen at, riep een over
buurvrouw naar andere buren, dat de vrijer van Wies, ik dus, nog binnen zat.
Angst en verraad lagen in die tijd kennelijk dicht bijeen…..
Omdat dat de Duitsers ook nu en dan in de huizen
controleerden, besloot ik toch maar weg te gaan en nam dus afscheid van iedereen
en ging naar buiten. Daar bleek ik de enigste niet Duitser.
Het was meteen raak, veel geschreeuw, om mij in de juiste
richting te sturen en na enig duwen en schelden stuurden een paar bewapende
militairen mij in de richting Schietbaanlaan en Heemraadsingel.
.Het vreemde was dat op iedere straathoek en kruising zeer
veel Duitse militairen stonden. Ik was dus de enigste burger die daar liep en
het leek mij of ik in een soort droomtoestand voortliep, zo onwerkelijk. Via de
Heemraadsingel kruiste ik de Nieuwe Binnenweg en werd verder richting Coolhaven
gescholden. Daar zag ik heel veel Duitse militairen bijeen, vooral rond het in
aanbouw zijnde belastingkantoor.
Daar moest naar binnen en zag meteen honderden mannen en
jongens die daar min of meer verslagen door elkaar liepen. Sommigen zaten op de
grond voor zich uit te staren, maar niemand kon mij informeren wat de bedoeling
van dit alles was.
Ik zag wel een Duitse officier die de leiding had, gezien zijn
optreden en de onderdanige benadering van de soldaten. Omdat ik, toevallig, een
Ausweis had vanwege het feit dat ik stage liep, voor de machinisten school, op
de scheepswerf Wilton Feijenoord te Schiedam, besloot ik met deze officier, met
mijn papier in de hand, even te regelen dat ik direct naar huis kon.
Ik liep op hem toe, stelde mij voor en probeerde hem uit te
leggen dat ik voor Duitsland de halve Kriegs Marine in goede staat hield.
Zijn antwoord was nogal kort, twee klappen met zijn lederen
handschoenen in mijn gezicht en een paar snauwen. Voor mij betekende dit “omdraaien
en weg wezen”.
Ik liep dus snel enkele etages hoger en trof hierdoor
toevallig twee goede vrienden van mij aan, Twan Verbeek, die op de Nieuwe
Binnenweg woonde en Jan Schouten, die ergens in de Aleidastraat woonachtig was.
Omdat ik veel verder weg woonde, waren zij verbaasd mij hier
te zien.
Na mijn uitleg spraken wij meteen af bij elkaar te blijven en
kijken wat we konden doen, in deze onzekere toestand.
Wij zagen enkele mannen opgevouwen velletjes papier door de
open vensters naar beneden werpen. Ramen waren er nog niet in dit gebouw. Het
bleken briefjes voor familie of kennissen te zijn, als berichtje in de hoop dat
iemand het zou vinden en bezorgen.
Ik kreeg van iemand ook een velletje papier en potlood. Ik
schreef waar ik mij bevond en wat ik nodig dacht te hebben. Aan de buitenkant
voorzien van het adres Jacobs in de H.Sorchstraat 15, gooide ik het uit een van
de ramen.
Na vele uren ontstond, enkele etages boven ons, tumult en
bleek dat iedereen naar beneden werd gedreven. Dat ging ook dit keer niet al te
vriendelijk.
Wij drieën liepen ook omlaag en toen bleek dat wij buiten
werden opgesteld in rijen van 4 - 5 personen naast elkaar.
Het was al donker en waren omgeven door veel zwaar bewapende
militairen die, gezien hun uitmonstering, tot een Bergjagers commando behoorden.
Ook waren diverse vrouwen buiten de ring van militairen die
namen riepen. Plots hoorde ik ook mijn naam roepen en na mijn gil van “Ja,
hier”verscheen mijn verloofde die in de rij kwam en mij een koffertje gaf met
wat schoon ondergoed van haar vader, een scheerapparaatje en een pakje Belgische
tabak.
Toen wij werden afgevoerd, namen we, voor onbepaalde tijd,
afscheid van elkaar en werden de vrouwen weggestuurd.
We liepen door de Maastunnel, die op diverse plaatsen voorzien
was van springladingen, in een lange rij richting Feyenoord. Soms zag toch nog
iemand kans uit de rijen te glippen en in een huis te verdwijnen waar men de
deur had open staan.
Wij kregen helaas zo’n kans niet vanwege het feit dat juist
naast ons een paar zeer fanatieke soldaten liepen, zelfs bewapend met
Pantservuisten.
Toen wij arriveerden bij het station, bleken daar vee wagons
te staan voor ons, die kennelijk pas gebruikt waren voor vervoer van paarden.
Alvorens wij naar een wagon gedreven werden, ontving Jan, mijn vriend een worst
en een brood van een militair die dit uitdeelde. Twan en ik liepen om deze
soldaat heen en ook wij kregen zo’n portie. Later bleek dat per wagon, waar
veertig personen in werden geduwd maar een brood en een worst werd gegeven.
Zodra we in een wagon waren gepropt, bleek dat er onlangs
paarden in waren vervoerd. Op de vloer nat stro van de pies en ook veel
paardenvijgen.
De deuren werden meteen dichtgeschoven en afgegrendeld. Na een
uur staan, begon de trein te rijden, met een onbekend aantal goederen wagons.
De trein reed in deze via Delft, Den Haag richting Haarlem,
waar de trein tot de andere ochtend bleef staan.
We deelden zoveel mogelijk in het donker wat eten en er was
een man die een melkfles had, die na geledigd te zijn, dienst ging doen als
urinoir voor ons allen. Een touw werd om de hals van de fles gebonden en
hierdoor kon de fles aan een spijker hangen. Moest iemand plassen, dan werd de
fles aan hem doorgegeven en ging hand over hand weer terug naar iemand in de
buurt van het bovenvenster. Die kieperde de inhoud van de fles leeg door dit
venster en de fles ging weer aan de spijker.
De mest op de vloer werd zo goed mogelijk naar een kant
geveegd met de schoenen, zodat er toch een zitplaatsjes werden gemaakt. De
volgende ochtend ging de trein weer rijden en
Kwam ergens in het Gooi in de buurt van Weesp tot stilstand.
Daar mochten we eindelijk, onder strenge bewaking, wagons
verlaten om onze behoefte te voldoen en zaten in een lange rij naast elkaar aan
een bosrand.
Een van de soldaten toonde meteen zijn schutterskwaliteiten en
schoot op ongeveer 100 meter afstand een ekster uit een boom en liet het dode
beestje vol trots aan ons zien, mogelijk als waarschuwing voor eventuele
vluchters.
De deuren bleven open om de stank uit de wagons te verdrijven
en wij ruimden snel alle mest weg uit de wagon.
Tot onze verbazing verschenen een twintigtal jongens en
meisjes met rode kruisbanden om de arm. Zij hadden manden met belegde broodjes,
die zij aan ons uitdeelden.
Ook kregen, ongezien voor de Duitsers, enige jongens uit onze
trein een Rode Kruisband en een lege mand en liepen rustig weg met die groep in
de richting Weesp.
De gehele dag bleven wij daar staan om pas in de schemering
verder te rijden, richting Amersfoort en verder oostwaarts. Iedereen dacht het
meteen aan te werkstelling bij de IJssellinie . Maar na ongeveer vier dagen
bleek dit niet zo te zijn en verlieten wij Nederland bij Bentheim.
Ongeveer 40 kilometer na Bentheim, reed de trein richting
Dortmund en stopten we langs een perron van een stationnetje waar wij linzensoep
kregen van Duitse Rode Kruis zusters. Waarom dit was wist niemand, maar hierdoor
werd onze honger even gestild.
Na vijf nachten en zes dagen rijden stonden wij op een groot
Keuls station vanwege luchtalarm, werden we uit de trein naar een Bahnhof Bunker
gedreven. Kennelijk stonken we heel erg want de Duitsers aldaar draaiden zich
van ons af. We zagen er na deze dagen ook niet uit.
In de bunker zaten veel vrouwen met kinderen, oudere mannen en
dus wij met onze bewakers.
Toen de vrouwen vernamen dat wij Hollanders waren, begonnen
zij ons spontaan te voorzien van goed belegde witte boterhammen.
De soldaten lieten dit gelukkig toe en konden wij opnieuw onze
magen vullen.
Na het luchtalarm moesten we terug naar de trein, waar bleek
dat er nog maar drie wagons achter de locomotief stonden gekoppeld.
Ook waren er veel militaire bewakers weg en met ongeveer 120
Rotterdammers reden we in deze drie wagons verder naar het station Krefeld -
Oppum.
Daar uit de wagons en onder bewaking van minder militairen
afgemarcheerd naar het dorpje Oppum op ongeveer 20 minuten afstand. Daar was een
groot Arbeidslager, waar wij, door een hoog hek gedreven, in een behoorlijk
vieze barak belandden. Later bleek het een groot kamp te zijn,
omgeven met meters hoog prikkeldraad, waar achter veel nationaliteiten moesten
verblijven.
Moe en uitgehongerd kregen wij bij een keukenloket, een stuk
brood en een klontje margarine.
Daarna slapen deze eerste nacht in Duitsland met 16 man op een
kleine kamer, die eind november koud en heel erg vies was.
De andere dag werden wij al vroeg onder de ruwe deken gehaald
en moesten buiten eerst stromatrassen vullen, voor onze houten kribben. Hierbij
ontdekte iedereen dat deze barak, dus de kamers en kribben vergeven waren van
wandluizen (Wanzen). Wij droegen alles naar buiten om schoon te maken en
brandden met fakkels, gemaakt van oud papier, de wanzen uit alle hoeken en gaten
van kasten, banken en kribben. Ook de kamers kregen een grondige beurt, zodat
wij voorlopig van deze vieze venijnige beestjes geen last hadden.
Hierna bleek dat we de vorige avond van de Nederlandse kok,
een N.S.B. ‘er, ons ontbijt van deze dag al hadden ontvangen. Wij kregen
helemaal niets deze ochtend en moesten wachten tot de avond op een beetje dunne
soep met koolbladeren en een stuk brood, dit laatste ook weer bestemd voor de
volgende dag.
Kort hierna werden wij, met lege magen, afgemarcheerd door een
aantal mannen van de Bahnpolizei en enkele spoorwegarbeiders.
In een lokaal van station Oppum werden wij gefotografeerd voor
een Duits Vreemdelingen paspoort. Op de pasfoto leek mijngezicht net een
doodskopje zo mager, dat ik meende iemand anders zijn foto ontvangen te hebben,
maar iedereen was kilo’s afgevallen tijdens deze verschrikkelijke treinreis en
van bolle koppies was bij ons niets te zien.
Zo verbleven wij in het Arbeidslager aan de Oppumerstrasze te
Oppum in een kale niet warm te krijgen kamer, met de winter in het vooruitzicht.
Ons werk bestond uit het repareren van kapot gegooide spoorrailsen en bielsen.
Dan volgde het dichten van bomkraters met zand, grind en basaltsteen.
Daarna moesten wij met slechts acht man een nieuwe rail halen,
vaak tientallen meters bij ons vandaan. Wat je noemt echte dwangarbeid, want ook
door Duitse spoorweg arbeiders opgejaagd, sjouwden wij ons een ongeluk. Een van
de spoorweg arbeiders, de oudste, bleek een zeer fanatiek mannetje, Hannes
genaamd, die zich wilde laten gelden en de hele dag op ons liep te schelden. Met
een hoge pet op en slechts 4 voortanden in de mond joeg hij ons op, maar meestal
zeiden wij dat we hem niet konden verstaan. Dan werd hij helemaal dol en het
gebeurde zelfs een keer dat een van ons, toen hij iets had geroepen naar Hannes
riep: “Niks verstehen “. Door dit antwoord, voelde hij zich belachelijk
gemaakt omdat iedereen stond te lachen. Hannes greep een ijzeren staaf en was in
staan die persoon ermee op zijn hoofd te slaan.
Door tussenkomst van andere Duitsers werd hij wat kalmer en
werd erger voorkomen. Der Hannes was ongeveer 70 jaren en rijp voor de
Volkssturm vonden wij.
Het zware werk deden wij in kleding, welke wij aan hadden
tijdens de razzia’s, maar extra werkkleding kregen wij niet ondanks dat wij
dit gevraagd hadden. Onze schoenen waren lek als een mandje en het gevolg
hiervan waren ijskoude voeten, terwijl een overhemd en jasje bij vriesweer was
niet voldoende warmte gaf.
We moesten werken zoals wij gekidnapt waren. Nooit kregen wij,
ondanks herhaalde verzoeken aan diverse chefs (?), extra kleding zoals, goede
werkhandschoenen, een overall of een wollen muts of wat ook om ons leven iets
draaglijker te maken.
Terugdenkend aan die koude sneeuwrijke winter, tijdens het
laatste winteroffensief van de Duitsers in de Ardennen, is het een wonder dat
weinigen van ons ernstig ziek zijn geworden.. Wel herinner ik mij dat in een
andere barak een Limburgse jongen ziek in bed lag en enorm opgeblazen leek.
Volgens sommigen had hij hongeroedeem. Deze jongen kreeg totaal geen
geneeskundige verzorging en stierf na enkele dagen.
De eerste zondag dachten wij, na ook de gehele zaterdag
gewerkt te hebben, nu en dan schuilend tijdens luchtaanvallen op treinen en
gebouwen, dat we uit konden slapen.
Tot onze verbazing verschenen deze zondag een groot aantal
militairen sommigen met honden, die ons om zes uur in de zondagochtend uit bed
rammelden.
Amper tijd om een hap brood te nemen werden wij buiten
opgesteld en afgemarcheerd
Na een kilometer weer omgeven door militairen moesten wij met
een > Drei – Vier < een Hollands lied zingen. En zo klonken In een zelf
gemaakt marstempo o.a. Drie kleine kleutertjes; Waar de blanke top; Limburg mijn
vaderland; door de vroege ochtend.
Na ongeveer 3 kwartier kwamen wij op een grote vlakte waar
honderden buitenlanders aan het werk waren.
Wij moesten afdalen in een diepe geul van ongeveer 4 tot 5
meter breed aan de bovenkant en ook ongeveer zo diep. Hier werd ook, alweer
onder luid geschreeuw van de Duitsers “geschanst“ en
werd hier een soort surrogaat tankval aangelegd.
Ook hier weer de gehele dag hard werken zonder eten en drinken
en nu en dan klonk er een geweerschot om iedereen tot doorwerken aan te sporen.
Bijna regelmatig werd het zeer grote spoorwegknooppunt Krefeld
Oppum gebombardeerd maar overal lazen wij dat ” Rädern voor de Sieg moesten
rollen “ dus bleven wij wel voorzien van vast werk.
Iedere late avond stond de meute dan voor het keukenloket te
wachten. Op een keer duurde het zo lang dat iedereen spontaan begon te zingen
“In naam van Oranje, doe open de poort” .
Jawel, het loket ging open en de Nederlandse N.S.B.’er riep
in het Duits dat het deze avond nu helemaal geen eten gaf. Zo gingen de dagen
langzaam voorbij, moe, hongerig en koud.
In het kamp bleken ppk veel Russische meisjes en jongens te
zijn die bij Stalingrad waren gevangen. Maar ook buiten andere west Europeanen
troffen wij Italiaanse gevangenen aan, van een duikbootflottielje. Die werden
wel beter behandeld dan wij, zij kregen via het Rode Kruis voedselpakketten en
aangezien zij vlakbij onze barak woonden, ontstond al spoedig een ruilhandeltje.
Wij hadden ergens een soort kunsthoning “gevonden” waar zij dol op waren. In
ruil voor sigaretten werd gehandeld en met sigaretten kon men in dit kamp heel
veel ritselen. Ook hadden we enkele dagen tevoren van de Italianen een soort
militair jasje gekregen tegen koude, omdat onze jasjes flinterdun en kapot
waren, voor een pot kunsthoning (!).
Kort na de Kerstdagen en Nieuwjaar werd het Lager, evenals de
stad Krefeld, op een donkere avond gebombardeerd.
Wij schuilden in een soort schuilkeldertje in het kamp en
hoorden de bommen vlakbij ons kamp inslaan. Toen het rustig was liepen we naar
onze barak terug en zagen al het prikkeldraad bij onze barak weg was geslagen
door een bom.
Zonder veel te praten zijn Jan, Twan en ik uit het kamp over
de weilanden in de richting richting Krefeld gelopen.
Dat stond aan veel zijden in brand en er was veel verwoest,
terwijl overal doden op straat lagen.
Door veel straten lopend belandden wij in de Marktstrasze
nr.69 en vlakbij een kerk.
Hier was niet gebombardeerd en achter elkaar langs de huizen
lopend zagen we een winkeltje waar ondanks de verduistering een lichtschijnsel
naar buiten kwam.
Beraadslagend wat te doen vonden we dat we iets moesten
proberen en mijn twee vrienden bedachten dat ik toch wel, als beste prater, in
het winkeltje moest gaan en een mooi verhaal vertellen.
Ik klopte op de winkeldeur en probeerde de knop, die meegaf en
daar stond ik in de winkel.
Achter een kleine toonbank stond een wat oudere mevrouw en
ervoor een jongere, die plots zwegen als het graf. Nu zag ik er niet uit
natuurlijk, mager, niet al te fris ruikend en bovendien raar gekleed met mijn
Italiaans uniformjasje.
De jongere vrouw zei dat ze naar huis ging en daar stond ik
dan.
Ik ze haar uit Düsseldorf te komen omdat ik daar was
uitgebombardeerd.
Dat ik als technisch student uit Delft daar gewerkt had en
alles kwijt was en bovendien erge honger had en ook erg moe was. Ik was verbaasd
toen zij mij vroeg of ik verstand had daken en het repareren hiervan. Haar huis
had geen dak meer door een brandbom die daar ooit op geworpen was tijdens een
luchtaanval.
Ik zei dat ik dit wel kon repareren, maar dat er buiten nog
twee mede studenten stonden.
Ik moest hen direct halen, maar bedacht meteen hoe gevaarlijk
het was wat wij nu deden. Op ontdekkin stond minimaal concentratie- of
strafkamp.
Zij nam ons, via de winkel, mee naar de eerste etage, waar we
in een grote keuken aan en lange tafel plaats mochten nemen.
Aan de wand hingen drie ingelijste foto’s, een bleek haar
man te zijn met een zwart lint om de fotolijst. Beide andere foto’s toonden
een militair in s.s. uniform en de andere een militair van de infanterie.
Wij maakten eerst gebruik van de waterkraan in de keuken om
ons wat te verfrissen en intussen had mevrouw drie borden heerlijk ruikende
groentesoep op onze plaats gezet, met een mandje vol boterhammen erbij.
Nadat wij weer aan tafel zaten werd ons gezegd dat we eerst
moesten eten en daarna zouden praten.
De pan soep sneuvelde helemaal deze avond, wij aten alles op.
Toen pas vroeg zij hoe alles was met ons. Zij begon echter
eerst te vertellen dat de middelste foto haar man was, die in 1939 in het
concentratiekamp Oraniënburg bij Berljin was gestorven.Hij was voor die tijd
gearresteerd door de GeStaPo en bleek nadien te zijn overleden.
Beide andere waren haar zonen, een vocht bij de S.S. in
Rusland in een tank divisie en de andere zoon bevond zich in Noorwegen.
Ons verhaal was dat wij ergens weg waren gebombardeerd en naar
Holland terug wilden lopen.
Wij wilden haar best helpen het dak te repareren of beter
gezegd op te bouwen. Zij had een oude metselaar, ene Herr Griesz, met een jong
Italiaans hulpje, die al bezig waren de zoldermuurtjes weer op te metselen.
Zij vertelde ons dat zij Frau Maasse heette en eigenaresse van
het boekenwinkeltje was.
Om onze slaapplaatsen te wijzen ging zij ons voor naar beneden
en via de winkel kwamen wij voor een metalen deur, voorzien van een dikke
rubberen rand, met grote hendels, die zorgde voor een goede afsluiting. De deur
ging open en daar stonden drie houten kribben met dekens en ook zelfs een lage
platte kachel met een pijp, die ergens in de muur verdween. Ook wees zij op een
koffergrammofoon met een stapel platen o.a. met Marieke Röck, Johan Heesters,
Ilse Werner, Sarah Leander en andere bekende artiesten, maar bovendien een goed
spelende radio.
We mochten alles gebruiken en wees ons ook een waterkraan,
zeep en handdoeken om ons te drogen. De volgende ochtend gingen wij eerst eens
op verkenning en het bleek dat de kelder behoorde tot het pand naast de winkel.
Het was helemaal leeg had twee etages, en een zolder etage, waar enige oude
kasten stonden, waren gevuld met ingemaakte lekkernijen.
Wij zagen ingemaakte varkenspootjes, veel soorten groenten als
bonen, appelmoes, spinazie, rode kool enz.
Het dak was helemaal weg maar wij maakten daar kennis met de
metselaar Herr Griesz, naar bleek een oude mopperaar die Hitler een Arsloch
noemde, Göring een vieze vetzak, de Krieg verdammt en het Italiaanse hulpje een
luilak, die de hele dag niets deed.
Hij wist meteen, zoals hij vertelde, dat wij jonge zeer
technische knapen waren, die van aanpakken wisten.
Even later kwam ook Frau Maasse boven en vroeg ons te komen
ontbijten, iets dat ons maanden niet gevraagd was.
Materiaal voor reparatie was er genoeg, door veel goede
helpers die haar aan alle kanten steunden, werd dit aangevoerd. We moesten
echter oppassen vertelde zij ons, omdat aan de overzijde van haar woning een
fanatiek partijlid woonde; dus uit het zicht blijven was het beste.
Alhoewel mevrouw Maasse die overal haar contacten leek te
hebben, mij bijna iedere dag naar een nonenklooster stuurde, twee straten
verder, en aldaar in een opgestapeld pannen draagsetje warm eten liet halen.
Ook kwam bij haar soms een Duitser, in een bruin uniform vol
gouden stiksels, een sierdolk op de linkerheup en aan de linkerbovenarm een
grote hakenkruisband, die nu en dan met ons een praatje maakte. Deze man,
vertelde zij, bracht voor ons bij haar levensmiddelenbonnen, zodat er voldoende
te eten was. Ook Herr Gries en zijn Italiaanse hulp aten daar van mee.
In de volgende weken zagen wij samen met de oude mopperende
metselaar langzaam een fraai puntdak ontstaan, echter tot dan van balken.
De bedoeling was deze te gaan bekleden met planken en daarna
betimmeren met daklatten voor de dakpannen. Die dakpannen ging onze vriend Jan
met paard en wagen halen in een dorpje vlakbij. Terug komend met een enorme
hoeveelheid dakpannen stapelden we ze op in de benedenverdieping, waar een
flinke ruimte was.
Echter mevrouw wilde toch heel graag een dakkapel aan de
voorzijde en dat was iets waar wij niet in hadden voorzien. Maar met veel
gezaag, iets afbreken aan de voorzijde, lukte het een beetje, maar toen wij
tegen de balken duwden, bleek dak nogal gammel te zijn, het hele bouwwerk ging
een heen en weer.
Ondanks deze tegenvaller gingen we toch door terwijl wij Herr
Gries wezen op het nogal losse metselwerk. Gebruikte hij misschien iets te veel
zand en weinig cement, waardoor alles niet op de vereiste manier vast bleef
zitten? Hij zou dus, zoals wij voor hem dachten, wat meer cement en minder zand
mengen, zodat er hechtere verbindingen ontstonden.
Op 1 en 2 maart 1945, wij luisterden in onze slaapkelder naar
een speciale zender(?), vernamen wij dat het 9e
Amerikaanse leger doorgebroken was en onder andere richting Krefeld trok.
Op 2 maart werd Krefeld danig beschoten en was het onmogelijk
om op het dak te komen. Onze metselaar Gries en knechtje waren al enige dagen
niet verschenen, zij waren misschien beter geïnformeerd dan wij.
In de ochtend van de derde maart hoorden wij rupsbanden en
schoten in de Marktstraat en toen wij voorzichtig tussen de houten planken uit
de winkel naar buiten gluurden, zagen wij een Sherman tank met een witte ster
pal voor ons huis staan. Een groepje Amerikaanse soldaten er achter. De tank
vuurde een granaat af voordat dit ploegje verder ging, richting centrum.
Na een enige uren was het stil en zagen wij aan de overkant
dat het huis van de fanatieke nazi bezet was door een groep Amerikanen. Die
stonden voor het huis luidkeels te praten met elkaar.
Wij gingen meteen naar hen toe, maar vergaten dat wij groene
Italiaanse uniformjasjes droegen. Na enkele stappen in hun richting moesten wij
met de handen omhoog langzaam naderbij komen en werden wij bedreigd met
pistolen. Wij riepen dat wij Dutch waren en uit Holland afkomstig waren en blij
waren dat zij ons hadden bevrijd, waarna wij zelfs samen met hen in het huis
mochten komen. Daar stond een tafel gedekt met allerlei Amerikaanse rantsoenen,
sigaretten en drank. Of wij mee wilden eten en ons verhaal vertellen. Deze groep
bleek tot een militaire inlichtingen dienst van het 9e Leger te behoren te
behoren en na een uitbundige maaltijd met hen, ontvingen wij van de leider, een
kapitein, de uitnodiging om als tolk met hen in Krefeld te werken.
Zij spraken Duits met een enorm Amerikaans accent en vonden
het enorm dat wij ook nog wat Frans spraken.
Wij hebben de andere dag uitgebreid afscheid genomen van Frau
Maasse en haar voorzien van menig Amerikaan rantsoen.
Gekleed in Amerikaanse uniform werden wij nadien gelegerd in
een grote kazerne aan de buitenkant van Krefeld. Alle buitenlanders die uit
kampen kwamen, werden hierheen gebracht , moesten zich goed wassen, werden met
D.D.T. poeder bespoten ter ontsmetting, kregen te eten en werden door ons
geregistreerd. Indien hun land van herkomst bekend was werden zij naar een
bepaald legeringgebouw verwezen waar ook hun andere landgenoten gehuisvest
waren.
Er waren onder andere Nederlanders, Belgen, Fransen,
Italianen, Polen, veel Russen,en diverse mensen uit andere Oostelijke landen.
Op de kazerne leek soms of het alle dagen feest was. Er werden
fietsen door de Amerikanen uit de stad gehaald en mocht iedereen op het
kazerneterrein rond rijden. Er werden ook wedstrijden gehouden, boksen,
evenwicht spelletjes, nu en dan een beetje gymnastiek gedaan en ook, nadien in
de avond, werd zelfs gedanst. Er waren wel muzikanten echter zonder
instrumenten. Zij wilden een band formeren maar moesten eerst.
Instrumenten hebben. Dit was geen punt, van onze Amerikaanse
baas kregen wij een Red Ball truck met zwarte chauffeur om naar het centrum te
rijden. Eerst ging het naar het station, waarin hoog aan de muur in de hal een
schilderij hing van Hitler.
De chauffeur ontdekte ergens een kist vol eieren en hier begon
het pas goed want met een man of acht gooiden wij de gehele inhoud van de kist
naar het schilderij van Hitler. Nadien werd ons verteld dat Hitler nooit eieren
at, maar of dit waar was, betwijfelden wij.
Na het gooien met eieren reden wij verder en werd een
muziekinstrumenten winkel gevonden. Onze chauffeur sloeg met zijn karabijn de
winkelruit kapot en het inladen van goede instrumenten was werk van een
kwartier. Dezelfde avond speelde een internationale band heerlijke dansmuziek en
was het mudvol in een grote hal van de kazerne. Onze baas stond met ons te
kijken en zei ons dat hij hiervoor in Europa was gaan vechten. Helaas gingen de
Russen op de vuist met de Italianen en Fransen omdat deze achter de Russische
meisjes aanzaten. De baas trok zijn 9 mm.pistool, knalde twee kogels in het
plafond en hierna ging het feest door of er nooit gevochten was.
Dit zou kunnen leiden en een verhaal apart kunnen worden, maar
na enige tijd, trots lopend in Amerikaans tenue reden wij met een Franse liaison
officier naar Nederland en na een kort verblijf in Limburg via Nijmegen met een
boot eindelijk terug naar de Hendrick Sorchstraat.
Mijn verdere leven heb ik heel vaak teruggedacht aan Frau
Maasse een alleen levende vrouw, die zonder bedenken drie gevluchte Hollanders
onderdak bood voor vele maanden.
Wij realiseerden ons dat wij alle geluk bij en met haar
gevonden hadden.
Jaren later ben ik teruggekeerd naar de Markststrasze 69 en
zag het pand nu was voorzien van een mooi dak. In de winkel, achter de toonbank,
een meneer met een bekend gezicht van de foto in haar keuken, een van haar de
zonen en wel, die in Noorwegen bij de infanterie moest dienen.
Zijn andere broer in het s.s. uniform keerde nimmer terug uit
Rusland, vertelde hij mij.
Zijn moeder, Frau Maasse was enige jaren terug overleden.
Bij mij staat zij helemaal vooraan in de rij van goede
Duitsers, die ik tijdens onze treinreis en verblijf in Duitsland heb leren
kennen.
Piet Stappers
03.03.1945 bevrijd door het 9e Amer. leger in Krefeld.
1300 guns 1.000.000 militairen
24.03.1945 twee paradivisies